Pagina:De Katholieke Illustratie vol 001.pdf/258

Deze pagina is proefgelezen

253

DE STOOMPLOEG.



Sedert de uitvinding der verplaatsbare stoommachine (lokomobile) heeft de landbouw in vele landen van Europa en Amerika, ook op enkele plaatsen in ons land, eene aanmerkelijke wijziging ondergaan. Waren het vroeger paarden en ossen, die ploegden, en hielpen dorschen en den landbouwer nog bij enkele andere werkzaamheden hunne diensten leenden, thans staat de doode machine den landman in zijne handelingen ter zijde. De stoom trekt zijn ploeg over den akker, brengt zaai-, eg- en dorschmachinen in beweging, en ofschoon hij zijne vestiging duur laat betalen, is hij met geringer onderhoud en verzorging tevreden dan het levende trekdier.

Het allereerst kon men in ons Vaderland zich van dé werking der stoomploegen, stoomeggen enz. op het landgoed de Badhoeve te Haarlemmermeer een denkbeeld maken. De eigenaar van dat goed, zeker ondernemend heer, het voorbeeld van het buitenland navolgende, schafte zich een stoomploeg met toebehooren aan; de ondervinding, na eenigen tijd door hem opgedaan, ten opzigte van de bruikbaarheid en het nut er van was van dien aard, dat hij, toen de veetyphus in ons land hare verwoestingen begon aan te rigten, zich van een groot gedeelte van zijn vee ontdeed en zijn wei- in bouwland veranderde. Misschien, zal men zeggen, heeft de vrees hem dezen maatregel ingegeven; onmogelijk is zulks niet, maar de eigenaar schijnt er zich toch goed bij bevonden te hebben; wij althans hebben nog niet vernomen dat hij sedert zijn bouwland weder tot weiland gemaakt heeft.

Nevensstaande afbeeldingen kunnen onzen lezers, vooral den meer ingewijden, een denkbeeld geven van het stoomploegen. De ploeg zelf is van geheel anderen vorm dan den gewonen. Men geloove daarom niet dat de stoomploeg steeds denzelfden vorm heeft. Die van Lotz op fig. 2 is een dubbele ploeg, woelder geheeten; hij dient om den grond, die niet behoeft gewend te worden, losser te maken en heeft drie, soms vier ploegscharen. De beide ploegen, op den as der ploegwagen elkander ontmoetende, hebben de ploegscharen in tegenovergestelde rigting, en worden beurtelings gebruikt. Daar iedere ploegschaar een voor maakt, is in een togt over den akker viermaal zooveel werks verrigt als door den gewonen ploeg.

fig 1. Ploeg van Delahaye met ploegschaar en messen.

Nog zijn er ploegen, die een ploegschaar en een zeker aantal messen hebben; zoodanige ploeg is die van Delahaye, fig. 1. Hier zijn acht messen achter elkander in den ploegbalk A vastgeschroefd. Van voor naar achter worden de messen langer, zoodat het laatste mes het langste is; die messen, de wortels en overblijfselen der planten aan stukken snijdende, dringen achtereenvolgens dieper in den grond, waardoor deze losser wordt en de ploegschaar gemakkelijk de aarde kan omwoelen.

Bij andere ploegen staan de messen niet achter, maar in verschillende rigting van elkander; misschien verdienen deze ploegen de voorkeur boven de zoo even genoemde, daar zij het onkruid beter uitroeijen en de aardkluiten meer breken.

fig 2. Woelder, of dubbele stoomploeg van Lotz met twee lokomobilen.

De ploeg wordt getrokken door twee lokomobilen of door ééne lokomobile met een ankerwagen. In het eerste geval behoeft iedere lokomobile slechts de helft van de stoomkracht te hebben van die in het laatste. Aan beide zijden van den akker wordt eene stoommachine geplaatst; aan deze is van onderen een klos bevestigd, die het touw aan welks einde de ploeg is vastgemaakt, opneemt of afwindt. Terwijl de klos der eene machine het touw opwindt, windt die der andere het af, en dus werkt de machine slechts op de klos. De arbeider, die den regulateur in de hand heeft, zit aan het einde van den ploeg. Voor een ploeg met vier scharen behoeft iedere lokomobile slechts van 5 à 6 paardenkracht te zijn.

Wanneer zoodanige ploeg door 1 lokomobile en een ankerwagen (zie fig. IV pag. 256 ) wordt getrokken, is de eerste van 10 à 12 paardenkracht. Hier trekt de lokomobile een touw, dat aan den ploeg en op verschillende wijze aan den ankerwagen verbonden is.

fig 3. De verbeterde ploeg van Beths.

Ofschoon men zich veel met den stoomploeg bezig houdt, laat men niet na onophoudelijk verbeteringen aan den gewonen aan te brengen, daar de eerste hoogstwaarschijnlijk nimmer den laatsten geheel vervangen zal. Zoo is de ploeg van Beths (fig. 3) eene gewone maar verbeterde ploeg.

Men kan er zoo diep mede in den grond komen, als in eenig geval noodzakelijk is; daarbij werkt hij zeer regelmatig; men kan de strijkers naauwer of wijder uit elkander stellen, naarmate men den kleineren vleugel A of den grooteren B gebruikt. Wanneer de schaar C gebezigd wordt, kan niets in de voor terugvallen. Met mes D wordt ingezet voor akkers, waarop zich veel onkruid bevindt. De lijn wijst de plaats aan, waar de strijkers ingezet worden.