Pagina:De Katholieke Illustratie vol 001.pdf/81

Deze pagina is proefgelezen

72

en Caroline weigerde fier! Weet ge wie, middelerwijl, eene groote rol in de volksbeweging ten voordeele der verstootene vrouw, speelde? Het was die arme vrouw welke daar nu meer dood dan levend, voor u zit…. Toen de koningin in Junij 1820 tegen den wil van Georges IV den voet op den Engelschen bodem zette, en het volk haar als het ware in triomf en op de armen droeg, was zij misschien eene der voornaamste bewerkers van dat schitterend onthaal. Zij, meer dan de lange pleidooijen van regtsgeleerden en redenaars, heeft de eer harer meesteres verdedigd.”

Ik kan niet zeggen, welk een indruk die woorden op mij maakten; ik wist niets bepaalds over schuld of onschuld der aangeklaagde, maar die vrouw verdedigde de eer eener vrouw, de eer harer meesteres, de eer harer koningin!

„In juli 1821, toen de kroning plaats had verzocht de koningin aan die plechtigheid te mogen deelnemen of ten minste de ceremonie bij te wonen. Beide verlangens bleven onbeantwoord en de vorstin onderging de bloedige vernedering, toen zij zich aan de Westminster-abbey vervoegde, dat zij door de bedienden afgewezen werd, evenals eene vreemde die van geen behoorlijke toegangskaart voorzien was. De slag was verpletterend. In de daarop volgende maand stierf de gekroonde verstootene, welke, volgens het oordeel der ministeriëele commissie, wel niet schuldig, maar toch niet vrij te spreken was van lichtzinnigheid; welke plichtig was volgens het Huis der Lords, (met 123 tegen 95 stemmen,) maar op wie men nooit den moed had het uitgesproken vonnis toe te passen, hoe machtig de meerderheid dan ook ware. Het vervoer van haar stoffelijk overschot deed te Londen ernstige onlusten ontstaan, en de arme „gravin,” welke zich ijverig met de beweging bemoeide, werd door de policie aangehouden, en zij verdween in den kerker, toen hare koningin in de graftombe verdween…. Toen zij weêr — wanneer? 't is mij onbekend — onder den open hemel verscheen, was zij…. zinneloos en draagt sedert zes en veertig jaren den rouw — stille hulde, welke alleen door God in aandenken genomen wordt…. Indien de grooten der aarde wisten, welke verhevene opofferingen voor hen, uit den boezem des volks, somtijds opstijgen….”

We bereikten Londen — Londen met zijne duizende gazbekken tegen de donkere gevels der huizen; met zijn druk gewoel in de straten, tusschen hetwelke de kalme, ik zal zeggen, majestueuze police-man, zijn waakzaam oog laat rondgaan, en met een enkel „go on” de dringende menigte beheerscht. Ik trachtte, in die drukte, de vrouw met het kind in het oog te houden; zij had mij eene levendige belangstelling ingeboezemd, en 't was eene voldoening voor mij geweest, toen ik van den onderhoudenden Engelschman ten slotte vernomen had, dat ze tegenwoordig door eenige aristocratische salons werd ondersteund — voor zooveel ten minste als men er in gelukken kon, haar iets te doen aannemen, want zij was zoo fier, die arme zinnelooze!

Op den hoek eener straat groepeerden zich eenige personen rond dezen of genen kruidenier, die, in zijn Evangelischen ijver, 's avonds den bijbel aan eenige dwaalgeesten komt uitleggen en u overstelpen met traktaatjes en extracten uit de Evangeliën. 't Is een wonderlijk verschijnsel voor ons; 't is iets zeer gewoons in het zoo „recht bedorven” Londen. Bij dien straatpredikant stond „de gravin” een oogenblik stil, stapte toen voort en verdween in eene zijstraat — gewis om haar „hotel”, deze of gene armoedige kamer, te betrekken.

Ik heb den nacht in droomen en waken doorgebracht; tusschen al de natuur en kunstpracht, welke ik in den loop van den dag aanschouwd had, drongen zich gedurig die arme vrouw, het blonde kind, de lieve herten en reeën, gekroonde mannen, gekroonde vrouwen — en vooral die koningin, door knechten uit het paleis des Konings gestooten — treffend onderwerp voor een dichter, voor een schilder. Ik was schier gelukkig toen de dag aanbrak. 't Is niet de zon, die u in Londen den nieuwen dag verkondigt; neen, 't is een eindeloos gedommel, alsof duizende stoommachinen rond u bromden en gonsden; 't is een gedruisch van schelle kreten in de straten, tusschen welke gij soms het milk cow van den melkboer, het clo, clo van den oud-kleêrkooper, het buy, buy van den slachtersjongen, het yep, yep van den koopman in honden- en katten-eten onderscheidt.

Ik dacht, in de duizende afwisselingen der reis, schier niet meer aan die vrouw en de herten in het koninklijke park, toen Guido Hammer's lieve schilderij, waarvan de Katholieke lllustratie nu eene teekening meêdeelt, mij dat reisavontuur weêr te binnen bragt en mij aan deed denken, in welke ik, verre buiten Londen, een rijk aan indrukken, had gesleten.




BERIGT.

Belangrijke bijdragen voor de volgende nummers zijn ons van hoogstgeachte zijde toegezegd. Erkentelijk voor de talrijke bewijzen van belangstelling, die de Katholieke Illustratie reeds gegeven werden, blijft de Administratie zich dringend aanbevelen voor de toezending van teekeningen en andere bijdragen, die geschikt zijn om opgenomen te worden.

De Administratie.