Pagina:De Katholieke Illustratie vol 054 no 012.djvu/6

Deze pagina is proefgelezen
138
138
KATHOLIEKE ILLUSTRATIE


gevallen steek opraapte, „die loopknecht bevalt me niet erg, ik geloof vast, dat, die wel van ’n glaasje houdt.”

Nu werd mijn pen toch ongeduldig en daar mijn vrouw teekenen van slaap begon te vertoonen zeide ik:

„Ik geloof Adelè, dat je beter doet naar bed te gaan, terwijl ik ’t doodsbericht afmaak, vindt je ook niet?”

„Ja ik ga maar, Frits,” antwoordde ze, „en jij moet ook maar gauw komen. Wie heeft er ook weer gezegd:

De slaap voor, ja, vóór middernacht is de beste....’

Zoo pratend ging ze de deur uit, terwijl mijn pen dapper verder schreef, altijd verder. Het werd ’n lang ’n zeer lang doodsbericht. En ik was er zoo in verdiept dat ik schrok, toen de klok boven mijn lessenaar 12 uur sloeg en er tegelijkertijd hard werd gebeld.

’t Was de loopknecht. Een beetje waggelend kwam hij binnen.

„Ik moet,.... ik moet- Mijnheer.... ik moet manescrip.... ik moet.”

„Je bedoelt,” zeide ik met nadruk „het Ma-nu-script, versta je me?”

„Juist, mijnheer, ’t manescrip, ja, juist.”

Dat was toch ergerlijk; Die man praatte nu al zeven jaar lang, ondanks ontelbare terechtwijzingen, nog altijd van een „Manescrip.”

„Wacht maar even,” zeide ik, „ik moet nog even nalezen.”

„Neen m’nheer.”

„Wat neen ?” Die kerel was nog brutaal bovendien.

„Neen mijnheer; de nachtredacteur heeft gezegd, dat dat ik, in ’n kwartier, een kwartier....”

„Dat is bijna om met je gezeur!”

„....kwartier, moest ik; moest ik ’t manescrip brengen in ieder geval heeft hij gezegd en als ’t niet gelukte dan.... dan....”

„Vooruit dan maar” zeide ik ’n beetje opgewonden „daar heb je ’t ding; ’t zal wel in orde zijn. Zeg aan den nachtredacteur, dat hij ’t tenminste nog even naleest, heb je het verstaan?”

„Verstaan, ja, verstaan, ik zal ’t zeggen; even ..even na....,” en hij strompelde de trap af. naar buiten.

Den volgenden morgen greep ik opgefrischt en in mijn schik naar de courant en vouwde die open. Ja, daar stond ’t, mijn artikel.

En nog wel als hoofdartikel! En ik las: „Krakenmeijer de bekende Krakenmeijer is niet meer. Vol weemoed staan wij bij dien snoezigen, allerdolsten streek.”

„Pas op, gooi je kopje niet om,” zei mijn vrouw.

„Onze hedendaagsche letterkunde verliest in hem een dichter, wiens scheppingen ons ontroeren, als waren zij iets van ’n roodhuid.”

„Wat heb je toch, Frits,” zeide mijn vrouw; „je bent al zoo vroeg zenuwachtig!”

„Als men bedenkt, dat deze dichter ons ieder jaar ’n roman heeft geschonken, die allemaal eender zijn—”

„Is er iets Frits: je ziet zoo wit?”

„Wie had gedacht, dat deze levenslustige, kalme man, die wel van ’n glaasje houdt....”

„Hemelsche goedheid! nu gooi je toch je kopje om!”.... „en die zelf gezegd heeft: De slaap voor middernacht is de beste....”

„Maar Frits, zeg me dan toch, wat je bezielt!”

Op dat oogenblik ratelde de telephoon — woedend heftig.

Ik had nog juist den tijd om te denken.

„De redactie! De redactie van „het Morgenrood!”

P. REINE.


ONZE KERSTPLATEN.


Veel behoeven wij over de platen zelve niet te zeggen, buiten ’t geen de onderschriften behelzen. Onze lezers hebben, meenen wij, nauwelijks andere toelichting noodig dan ’t geen hun devote Kerststemming en aandachtige beschouwing ingeven!

Eenige woorden echter moeten wij neerschrijven over den kunstenaar, naar wiens schilderijen de messte kerstplaten in dit nummer zijn gereproduceerd; den Roermondschen schilder Albin Windhausen.

Wij hebben den heer Windhausen bezocht in zijn atelier en met hem gekeuveld, wij hebben een aantal zijner werken en een groot aantal foto’s van andere werken beschouwd, en wij hebben geleerd: Albin Windhausen is een hoogstaand religieus kunstenaar die, althans hier in Nederland, veel te weinig wordt gekend en gewaardeerd.

Ja — op één gebied is zijn naam gevestigd als die van geen ander: menige pastoor wendt zich tot Wind-


AANBIDDING DER HERDERS

Naar de schilderij van A. Windhausen


hausen om een kruisweg — in de zekerheid, steeds werk te ontvangen dat artistiek onberispelijk is en de geloovigen waarlijk treft. Maar Windhausen heeft nog zooveel méér geschilderd dan zijn „Kilometers kruisweg,” gelijk hij het schertsend uitdrukt. En die andere werken, waarvan wij er, na dit Kerstnummer, onzen lezers meer hopen te toonen... Neen, mijnheer Windhausen, schrik niet: wij houden de prijzende woorden in, wetend hoe weinig gij van wierook houdt. Maar we laten ons toch niet heelemaal ’t zwijgen opleggen. We willen minstens iets openbaar maken uit uw kunstpogram, uit uw opvattingen van religieuse kunst zooals we die uit uw eigen woorden leerden kennen; om althans indirect katholiek Nederland te brengen tot zuiverder waardeering van uw werk, dat oppervlakkig gezien lijkt op ’t werk van vele anderen, maar toch zoo héél anders is!

Vooreerst moeten we dan aanstippen, dat de heer Windhausen.... over zijn eigen werk lang niet voldaan is! Dit pleit altijd voor een kunstenaar. ’t Gáát niet altijd, maar hij zou een schilderij zoolang in zijn atelier willen houden, tot hij alles, wat hij door zijn penseel wenschte uit te drukken, in de perfectie had uitgevoerd. Hij heeft dan ook een afkeer van de fabrieksachtige „schilderkunst”, die nog maar al te veel in onze kerken wordt geduld; van schilderwerken uit kunstateliers, die eigenlijk schilderfabrieken moesten heeten. Geen wonder dan ook, dat hij lang tegenstribbelde eer hij toestemde in de reproductie van zijn werken in dit Kerstnummer! Een ongekleurde plaat geeft nooit een zuiver idee van een schilderij en aan een illustratie-reproductie kleven altijd fouten. Met dat al — onze lezers zullen ’t toegeven — menig bekend en hooggeroemd Kersttafereel moet ’t tegen de Kerstplaten in dit nummer afleggen, waar ’t dichterlijke, godvruchtige innigheid geldt!

Die innigheid, die poëzie en tegelijk dat waarachtig devote, heeft de schilder klaarblijkelijk geleerd, en leeren vereenigen tot een zuiver geheel, bij de primitieven. De fouten evenwel, de technische onhandigheden enz. der oud-Vlaamsche meesters wist hij te vermijden. Hij is meer realistisch in opvatting en teekening — maar niet zóó realistisch dat hij ’t heilige neerhaalt naar de straat, naar een achterbuurt! Hij slooft zich niet uit om bij de „Geboorte” en de „Vlucht naar Egypte” armoede en ellende realistisch weer te geven — hij wil stichten, aantrekken, — zoo aantrekkelijk, ja, liefelijk mogelijk zijn, zonder in zoetelijkheid of weekheid te vervallen.

En dat hij dit bereikt heeft is o.i. Windhausens groote verdienste. Inderdaad heeft hij kunst geleverd die past in de kerk: in de kerk, waar het katholieke volk door de schilderingen bekoord en zóó nader tot het heilige gevoerd moet worden! Wij willen niet ’t minste afdingen op ’t werk van anderen, die, ook in ons oog, ontegenzeggelijk grooter kustenaars zijn dan Albin Windhausen. Maar nooit mag vergeten worden, dat niet alleen, zelfs niet voornamelijk kunstkenners en critici stichting komen zoeken in onze kerkschilderingen; dat juist de eenvoudigen, de „gewone menschen,” ’t meest behoefte hebben aan de Biblia pauperum, de beelden en schilderingen in de kerk. Natuurlijk moet alles zich in decoratieve werking bij de omgeving aanpassen; moet alle aanstellerige weekheid en vernatuurlijking van het heilige worden vermeden; is ook voor de eenvoudigen de hoogste kunst niet te goed; en al wat men op die wijze verder zou willen te berde brengen, wij geven het grif toe. Mits men wederkeerig erkenne: verstaanbaar en aantrekkelijk moeten niet alleen kerkschilderingen, maar moet alle religieuse kunst blijven.

En juist wijl Windhausens werk verstaanbaar is en aantrekkelijk voor iedereen, terwijl hij de overdrijving naar het vleeschelijke, het zoetelijke of het romantische van zoovele Duitsche en Italiaansche sshilders heeft weten te vermijden — juist daarom verdient zijn werk meer aandacht dan het tot heden bij velen geniet, en achtten wij reproductie van enkele zijner werken in de Illustatie gewenscht.

KOELBLOEDIG.

„O, o, o!” roept mevrouw verschrikt, „een man onder ’t bed!”

„Dat komt mooi uit,” zegt mijnheer. „Hé vriend, kijk eens of je ’t knoopje van mijn overhemd ook vindt, dat ik gisteren verloren heb.”

„Uitvoer van kaas werd door een bureaulist verhinderd,” lazen we in een krant. Listige verhindering of bureaucratie?