PéTRO VAN DOESBURG.
Onze Haagsche muziekreferent schrijft ons:
Voor ons jongeren — de ouderen kunnen in de meeste gevallen toch niet mee — is deze avond gewijd aan hedendaagsche muziek een der belangrijkste geweest van alle naoorlogsseizoenen. We hebben nu weer eens voeling kunnen houden met de geesten van onzen eigen tijd, met de menschen die erin leven en streven, soms erboven staan, soms een reflex geven van wat de laatste decennia ons aan „cultuurgroei” gebracht hebben, soms meegesleept worden in den lijnloozen chaos. Maar zoo ins volle Leben hineingegriffen, blijkt het toch overal interessant te zijn, wanneer de scheppende kunstenaar iets beteekent en eerlijk werk uit handen geeft.
Jammer genoeg hebben de hier vertegenwoordigde Nederlanders geen goed figuur gemaakt. De Hallucinatie van Daniel Ruyneman uit zijn Pathematologieën is thans een zwak werk uit een periode dat de componist nog vastzat aan de oude goden, en zijn leegheid niet wist te verbergen, — of liever gezegd de techniek van het componeeren nog niet zoodanig meester was dat hij zijn (ziekelijke) gedachte zuiver kon noteeren. De harmonieënbronhaha in Nänie, de verrassende profusie van accoorden met klankindruk als vermoedelijk einddoel, zijn weliswaar een groote vordering na Hallucinatie; maar ik moet het toch indeelen bij dat overgroote deel van Ruyneman’s werk, waartoe ook Hieroglyphen behoort, en dat blijkbaar te radicaal is voor mijn toch heusch niet al te traag muziekbegrip.
Een zekere waardeering heb ik toch voor hem, en datzelfde kan ik helaas niet zeggen van Jacob van Domselaer’s Proeven van Stijlkunst. Het levendige bewegingselement is hier vrijwel uitgeschakeld, en zijn Proeven zijn seniele bedenksels, zonder vitaliteit, bij uitstek vervelend.
In het zeer moderne of atonale genre is het soms heel moeilijk pose van waarheid te onderscheiden. Het anti-pathetische dat deze muziek meest eigen is, het bewust willen vermijden van uitgetreden paden, maakt dat je allebei je ooren wijd open moet zetten om de essentie ervan tot je te nemen. Meest spreekt deze muziek meer tot den geest dan tot het hart.
Honegger, een der „Six”, gezworen anti-impressionisten, wars van schemertinten en doezelkleuren, spreekt toch zijn liefde voor den grooten voorganger uit in Hommage à Ravel, een juweeltje van klaarheid, volstrekt tonaal, met heerlijke verwerking van oude toonaarden, open en helder als een bosch in voorjaarszon. Maar hij wordt zichzelf eenigszins ontrouw in de ingewikkelde Prelude, sluit echter een compromis in de Danse, met het elementaire zuidelijke rhythme, prikkelend en kittelend en nerveus.
FrFancis Poulenc, ook van de zes, verbluft je eenvoudigweg met zijn Suite voor piano, die aanvankelijk gecopieerd schijnt op een der oude clavecinisten, zoo’n simpel c-dur; soms treffen toevallig eenige noten samen en vormen een moderner accoord. Overigens een demonstratieve reactie op de impressionistische vaagheden, volkstümlich, met den vieven drogen humor van vóór Mozart. In Mouvements verlaat hij van tijd tot tijd het diatonische paadje. Zijn muziek is een rank teekenen met rappe lijntjes, zonder overbodigheden. Maar waarom zet de oolijkerd dat slotaccoord, dat een vreemde eend is in dezen bijt?
Van den Italiaan Malipiero hoorde ik Barlumi voor de tweede maal. Ik herkende geen noot. Eerlijk gezegd gaan de Italianen in het algemeen mij iets te ver, — ’t kan natuurlijk aan mij ook liggen, omdat ik in muziek toch altijd nog schoonheid zoek; ik denk hierbij bijv. aan een der laatste werken van den chef d’école Alfredo Casella (Tango voor vier handen) waar hij bedenkelijk den kant uitgaat van Marinetti en Pratella, de futuristen. Malipiero treft echter door zijn prachtig spel van donkere schaduwen en felle lichtglimpen, door zijn warm pathos in de nerveus gerhythmeerde melodieën. Omdat absoluut geen herhalingen voorkomen lijkt de muziek lijnloos.
Een fijnzinnige pianiste is mevr. van Doesburg, wij zeiden het reeds bij haar eerste optreden in Den Haag, (dat een relletje werd omdat met het gespeelde als een Dada-dolheid beschouwde). Maar voor Malipiero moest haar toucher toch gedifferentieerder, fijner nerveus zijn. Bij alle anderen heeft zij zich van een uitnemende pianistische zijde laten kennen.
Van Jozef Hauer was er een Tanz, waar de schrijver in kort bestek een heele gamma van gevoelens en tempi doorloopt; al is hij gebonden aan de Duitsche neo-romantiek, toch bleef hij vrij van aanleuningen.
Egon Wellesz, de enthosiaste leerling van Schönberg was aanwezig met een Intermezzo, een fijn werkje, kort. Schönberg zelf was vertegenwoordigd met de Sechs kleine klavierstücke opus 19, zes pareltjes, die je, om ze volop te kunnen genieten, eigenlijk in je kamer voor jezelf, intiem, moet spelen, om dan alle fijnheden in stemming, harmonie, rhythme, melodie, een wisselwerking hiervan, als een geestelijk epicurist te kunnen proeven.
De onderlinge schikking der nummers op ’t programma leek mij niet geheel juist. Er waren een paar dozijn belangstellende bezoekers in het aardige zaaltje van Lily Green; maar die wij er gaarne gezien hadden — en waar ook de concertgeefster zonder twijfel meer op gesteld zou zijn geweest, — die misten wij noode.
Deze artistiek geslaagde avond schijnt door meerdere gevolgd te worden. Wil mevr. v. Doesburg dan eens bedenken dat een hééle avond „ongewone” muziek wat zware kost is voor het meerendeel der bezoekers?
Er waren prachtige bloemen.