Pagina:De Standaard vol 010 no 2697.pdf/1

Deze pagina is proefgelezen


Ao. 1881
No. 2697
TIENDE JAARGANG.

DE STANDAARD.



Donderdag 6 Januari.



Abonnementsprijs per 3 maanden:
Voor Amsterdam ƒ2,50.– Buiten Amsterdam, franco ƒ2,90.
Enkele Nummers 5 Cents aan het Bureel
BUREEL: Warmoesstraat 106, Amsterdam.
Directeur-Uitgever J. H. KRUYT.
Advertentiën, van 1 tot 6 regels 90 Cents,
iedere regel daarenboven 15 Cent. Aanvragen of vermelding
van liefdegaven 10 Cents per regel.


Geabonneerden op de Standaard wordt beleefdelijk verzocht, de abonnementsgelden over het afgeloopen kwartaal, ten bedrage van ƒ 2.90 per postwissel over te maken.
Zij, die met
de Standaard tevens de Heraut ontvangen, zullen ons zeer verplichten door ons tegelijkertijd ook het daarvoor verschuldigde bedrag, zijnde ƒ 0.95 toe te zenden; dus te zamen ƒ 3.85.
Op ontvangst van den postwissel wordt den afzender daarvan bericht gezonden, dat tevens tot kwitantie strekt.

J. H. KRUYT,
Directeur-Uitgever.

Amsterdam, 1 Januari 1881.



Buitenland.



Het blijkt meer en meer, dat de gebeurtenissen in Transvaal een gisting in heel Z.-Afrika verwekken. Reeds weet men, dat de president van den aangrenzenden Oranje-vrijstaat zijn ambt wil neêrleggen, geen kans ziende om de Boeren in zijn gebied van deelneming aan den oorlog af te houden. Ook onder de thans tegen de Britten strijdende zwarte bevolking heeft de nederlaag der Engelschen grooten indruk gemaakt. In ’t kort, de vrees voor een algemeenen oorlog der verschillende rassen in Z.-Afrika wordt reeds hier en daar, o. a. in de Standard, uitgesproken.
De zaak der Boeren wekt, als vroeger reeds gezegd, bijna overal sympathie zelfs naar men die allerminst zou verwachten. In een dagorder aan het Engelsch koloniale leger is de bevelhebber, Sir G. Colley, zelf verplicht hulde te brengen aan de gevoelens, die de Boeren noopten naar de wapenen te grijpen. Juist niet het beste middel zou men zeggen om den ijver der troepen aan te vuren, veeleer die der Transvalers. Deze echter hebben dat minder noodig, daar zij, blijkbaar vol vertrouwen, reeds van hun onafhankelijkheid spreken, als ware die al verworven. De Natalsche bevelhebber vermaant zijn troepen tot het spoedig uitwisschen van den smet op de Britsche wapenen, doch tevens om dapperheid niet te doen ontaarden in wraakoefening, aangezien de Boeren, hoe ook misleid en bedrogen, over het geheel een kloek en moedig volk zijn.
De troepen, thans tegen de Boeren op weg, zijn 1500 man sterk, met twee kanonnen en een Gatling batterij. Naar men weet hebben de Transvalers volstrekt geen geschut.
De Pall Mall Gazette, die de inlijving wil zien te niet gedaan, verklaart dat de inlijving van de Transvaal thans door de geheele Engelsche pers, op een paar uitzonderingen na, wordt afgekeurd. Die verklaring wordt door haar gestaafd met een reeks van aanhalingen. Hierbij dient echter opgemerkt, hoe door de Observer b. v. er op wordt gewezen, dat eerst »de opstand” dient gedempt.

Wel wordt het gerucht betreffende de poging, door Iersche Fenians gedaan, om den monitor Lord Warren op de Schotsche Oostkust te vernielen met een torpedo, (zie vorig tel.) officieel gelogenstraft, maar toch broeit er blijkbaar iets ook buiten Ierland in het Vereenigd Koninkrijk.
Men vernam reeds gisteren, hoe de wapenmagazijnen te Birmingham en Liverpool door de politie worden bewaakt, omdat men aldaar het bestaan van geheime Iersche genootschappen vermoedt. Sedert verscheidene dagen toch bezit de regeering inlichtingen, die doen gelooven dat de Fenians een plan beramen om de hand te leggen op de wapenen, toebehoorende aan de Londensche regimenten vrijwilligers. Tot voorzorg worden de bergplaatsen dier wapenen dag en nacht bewaakt.
Het geding tegen Parnell c. s. wordt voortgezet. De rechtbank hoorde gisteren de snelschrijvers, die verslag gaven van de redevoeringen bij de vergaderingen van ’t Landverbond. De beschuldigden lazen Maandag zelf hun verdediging voor.
De Kabinetsraad van gisteren werd door al de ministers bijgewoond. Forster had met Gladstone vóór den raad een lang gesprek.

Alle pogingen worden nog door de Europeesche diplomatie aangewend om zoo mogelijk een oorlog in het Oosten te voorkomen, door de twee partijen, Griekenland en Turkije, over te halen om te bewilligen in een scheidsgerecht, dat de hangende quaestie uit zou maken.
Oostenrijk, dat nu ook het afwijzend antwoord der Porte heeft ontvangen, zal krachtig aandringen op het aannemen van de tusschenkomtt der Mogendheden. De Duitsche Keizer, die op do Nieuwjaaraudientie ’t uitsprak hoezeer bij het behoud van den vrede wenschte, zal denkelijk op nieuw graaf Hatzfeld naar Konstantinopel zenden. Maandag nog deden do Engelsche, Duitsche, Fransche en Italiaansche gezanten in een langdurig onderhoud met den Griekschen Minister Comoendouros bij de Grieksche regering een nieuwe poging om haar tot aanneming van het scheidsgerecht over te halen. Doch gelijk de Porte het denkbeeld verwerpt en iets anders wil (Zie vorig No.) zoo is ook in Griekenland de openbare meening nog steeds tegen dat voorstel, en vóór den oorlog.
Binnenkort zullen dan ook in Griekenland 32,000 man der reserve onder de wapenen geroepen worden. De Turken van hun zijde zullen 100,000 man naar de grens zenden. In een woord, terwijl men in Europa, en met reden, een oorlog met zijn gevolgen ducht, maken de belanghenbbenden zelfs blijkbaar minder bezwaar: de een om het toegewezene met geweld te nemen, de ander om wat hij niet geven wil mat kracht te verdedigen.
(Een laatste bericht uit Parijs meldt dat Turkije noch Griekenland ’t scheidsgerecht hebben afgeslagen, maar dat de Porte bezwaar maakt).

De Joden-quaestie beheerscht ontegenzeggelijk thans in Duitschland elk ander vraagstuk, en houdt de gemoederen levendiger dan ooit bezig. Men herinnert zich wat we een paar dagen [1] geleden mededeelden, omtrent de anti joodsche vergaderingen te Berlijn gehouden, en waarbij letterlijk het volk elkaâr verdrong. Ook de andere partij laat zich echter niet onbetuigd. Zoo had Maandag een groote vergadering plaats van hen, die tegen de anti-semitenbeweging optreden. Onder voorzitterschap van den afgevaardigde Löwe liep deze vergadering zonder eenige stoornis af.
Op Nieuwjaarsdag is het te Berlijn zelfs tot vrij ernstige ongeregeldheden gekomen, voor zoover uit onvolledige berichten blijkt, tot kloppartijen en straat rumoer tusschen Joden en anti-Semieten [2]. In alle geval achtte, in een Maandag gehouden vergadering, de hofprediker Stöcker het noodig te verklaren, dat hij met dergelijke afkeurenswaardige handelingen niets te maken had. Zijn streven beoogde een geheel ander doel dan een persoonlijke beleediging der Israelieten.
’t Ontbreekt natuurlijk niet aan hen, die het oude praatje weer opdisschen, dat Stöcker, wijl zijn houding in de hofkringen misnoegen verwekt, een middel zoekt om zich uit de beweging terug te trekken, en zijn naam los te maken van de anti-Semieten-zaak. ’t Werd reeds vaak gezegd, maar nooit bewezen. De waarheid is, dat men thans ook in die beweging twee stroomingen begint waar te nemen; duidelijk onderscheidt men een rechter- en een linkervleugel. De laatste wordt vertegenwoordigd door Henrici [3], welke door Stöcker en zijn aanhang, wegens zijn minachting van het Oude Testament, thans beslist verloochend wordt.
Er zijn in dezen anti-Joodschen strijd zeer verschillende elementen werkzaam, van beslist ongeloovigen af tot even besliste Christenen. Juist dit toont, hoe uitgebreid de beweging, hoe gewichtig het vraagstuk is. Doch elke richting gebruikt haar eigen middelen voor het gemeenschappelijk doel, en het gaat niet aan de eene verantwoordelijk te stellen voor wat de andere doet.


  1. Zie Nr. van 2 Jan. Gem. nieuws
  2. Uit later bericht blijkt, dat door de liberale Börsen Cour. de zaak zeer is overdreven. ’t Was te Berlijn – en elders [–] in den Nieuwjaarsnacht vrij druk. Een hoop volk schaarde zich voor een koffiehuis, met het geroep: „Juden heraus!” De politie echter maakte hieraan dadelijk een eind.
  3. Zie Nr. v. Dinsdag.

De Italiaansche Diritto bevat een uitvoerig opstel over het Tunesische vraagstuk. Het blad ontkent dat Italië eerznchtige plannen koestert. Het geloofde steeds en gelooft nog, dat Tunis een onafhankelijke staat moet zijn.

Te Brussel zal een nieuw blad verschijnen getiteld la Belgique athée (het godloochenend België) De Flandre libérale, de Chronique en andere liberale bladen zijn hierover uiterst verheugd. „De Kerk”, zegt de Chronique „is de wreedste vijandin der vrijheid en der menschelijke rede, en wij juichen met beide handen de pogingen van het blad (la Belgique athée), van harte toe.”



Te Parijs is een vermogend grijsaard in een krankzinnigengesticht geplaatst, die het verstand verloren heeft, ten gevolge van het lezen van allerlei berichten van misdaden. Een zonderlinge gril dreef hem om zich steeds te verdiepen in de verslagen van criminele rechtsgedingen, waarvan hij een groote verzameling bezat, of in romans vol afgrijselijkheden. Zelden ging hij uit, tenzij om de zittingen der rechtbank of die van het Hof bij te wonen. In den laatsten tijd begon hij gevaarlijk te worden, daar hij zich allerlei wapentuig aanschafte, den mond vol had van de schrikkelijkste wandaden, die hij bedreven beweerde te hebben, ieder dreigde, die hem naderde, enz.



Een nieuwe weddenschap van „pedestrianistischen” (!) aard is Zaterdag te Londen verloren. Zekere Gale had aangenomen, dat hij in 2000 op elkander volgende halve uren 2500 Engelsche mijlen te voet zou afleggen. Hij mocht dus nooit, nacht noch dag, langer dan hoogstens tien à twaalf minuten rusten[.] Een groot kwartier à twintig minuten van het half uur had hij immers natuurlijk wel noodig om 11¼ Engelsche mijl af te leggen[.] Hij heeft het tot 2405½ mijl gebracht. De Engelsche bladen spreken met veel afkeuring van deze nuttelooze en onmenschelijke weddenschap.

De Koning van Engeland – volgens de Engelsche Legitimisten, als die er nog zijn – is op Kerstavond overleden. ’t Was Charles Edward Stuart, graaf van Albanië. Hij moet de kleinzoon wezen van Charles Edward, den „jongen ridder” (gob. in 172[0]), die zulk een stoute poging waagde om den troon van Engeland, waarop hij meende recht te hebben, te herwinnen. Diens vader was de zoogenaamde «oude pretendent”. Voegen we er nog bij, dat de afstamming des nu overledenen van Charles Edward ver van zeker is.

——

Vooruitgang of achteruitgang? In Engeland zal dit jaar een nieuw maandblad verschijnen, Light (het Licht) geheeten. Het zal zich vooral bezig houden met wat de pers gewoonlijk niet behandelt. Allereerst met de „Occult Sciences” d.i. tooverij, zwarte kunst, sterrewichelarij enz. En dat in onze verlichte eeuw!

——

Een Duitsch blad merkt op, dat het jaartal 1881 zich even goed naar voren als naar achteren laat lezen, ja zelfs ’t onderstboven gekeerd toch 1881 blijft.

1880.


IV.

Zooveel is zeker, dat Griekenland herhaaldelijk verklaard heeft na de gemaakte kosten voor de oproeping van het leger niet te kunnen terug gaan. Men heeft, toen Griekenland voor 50 jaar een zelfstandig rijk werd, do fout begaan het te zeer in te perken. Sinds ging het ontzaglijk vooruit in elk opzicht, zoodat het minstens Thessalië behoeft, om voor zijn handel de noodige aansluiting bij den spoorweg over Salonika te verkrijgen.
Even zeker als Griekenland al het mogelijke hiervoor zal doen, kan men echter aannemen, dat de Porte de gewesten en steden, die van haar geëischt worden, niet dan in het uiterste geval zal afstaan. Dat zag men aan de eindelooze quaestie over een onbeduidend stedeke als Dulcigno. Wordt de Grieksche quaestie naar denzelfden maatstaf van tijd behandeld, dan kan ze gerust ad Kalendas Graecas verschoven heeten.
De mogendheden, Duitschland allereerst, trachten op diplomatieken weg de oplossing van ’t vraagstuk te vinden, wat geen gemakkelijke taak is. Wel is dezen winter een ernstige verwikkeling tusschen Griekenland en Turkije nog minder te vreezen, wijl het jaargetijde dit verbiedt, maar met dit al blijft de Oosterhemel donker, en is het Grieksche vraagstuk de zwarte wolk, waaruit een onweer kan losbarsten. Op voorstel van Frankrijk is in de laatste dagen van een scheidsgericht der mogendheden in dit vraagstuk gesproken. Verder dan een voorstel kwam men echter nog niet.
Een derde quaestie, de Armenische, is evenmin iets verder gekomen in 1880. De Christelijke bevolking van dit ongelukkig land, aan Turkije’s oostergrens, heeft weder ontzettend geleden door hongersnood. Het Turksch wanbestuur doet alle voorziening in den nood ontbreken, ja, maakt vreemde hulp vaak onmogelijk. Daarbij komen de gestadige roof- en moordtochten der Kurden. In ’t laatst des jaars toonde zich deze stam bijzonder roerig, en deed zelfs een zorgwekkenden inval in Perzië, waarbij op schrikwekkende wijs werd huisgehouden.
Van Oost-Rumelië hoorde men dit jaar weinig, maar genoeg om te bewijzen, dat men er de gedachte niet laat varen, om zich aan de heerschappij der Porte te onttrekken, en een deel te worden van het Bulgaarsche rijk, dat pas is gevestigd.
Alles saamvattend, komt men tot de slotsom, dat Turkije in gestadigen achteruitgang, zoowel wat macht als geldmiddelen en gebied betreft, verkeert. In het Europeesche gedeelte heerschen wanorde, roof, nood en armoe. Van de voorgestelde schuldregeling zal wel niemand veel heils verwachten. Zeker zouden de Duitsche ambtenaren, waarvan de Porte is beginnen zich te bedienen, iets kunnen doen, maar men is in Turkije gewoon goede plannen aan te hooren, maar wel te zorgen dat ze niet worden uitgevoerd. Wellicht nog jaren zal het Turksche rijk, bij de gratie der mogendheden en huns naijvers, voortsukkelen, maar aan de verjonging van het rijk en zijn wederopstanding tot duurzaam leven gelooft niemand meer.
Van het Balkan schiereiland tot Oostonrijk is de overgang geleidelijk. Verblijdend is de toestand van dit groot en veelomvattend rgk niet, wanneer men op den binnenlandschen staatkundigen toestand in het afgeloopen jaar het oog richt.
Graaf Taaffe is nu bijna anderhalf jaar hoofd van het ministerie in het Cisleithaansche deel der monarchie, doch overigens was sinds Aug. 1879 aan wisseling van ministers geen gebrek. De partijen stonden dit jaar scherper dan ooit tegenover elkander. Centralisten en Autonomisten bepleitten in vergaderingen en ’s lands raadzaal hun bedoelen en belangen. In den laatsten tijd vooral is de verhouding meer en meer gespannen geworden. Maakte graaf Taaffe bij de benoeming der nieuwe ministers in Juli l.l. een verdere zwenking rechts, de liberale Centralistische partij, die een eenig Oostenrijk wil, blijft alle kracht inspannen, om het streven der Autonomisten te verijdelen, die elk der vele nationaliteiten waaruit Oostenrijk bestaat, tot haar recht willen laten komen. De zelfstandigheid voor zich te winnen, die Hongarije voor jaren veroverde, blijft het streven dezer laatste, conservatieve partij, tegelijk die der regeering, en de meerderheid vormend in de Kamer, schoon niet in het Heerenhuis. Hoe bitter de strijd der partijen en nationaliteiten was, herinnert men zich uit de quaestiën over de taal, de hoogescholen enz. enz.
Toch is graaf Taaffe gebleven bij zijn oude denkbeeld van een regeering staande boven de partijen, die liever aftreedt dan zich beslist voor eene of andere te verklaren. De krasse handeling der linkerzijde, die dezer dagen weigerde de voorloopige begrooting goed te keuren, de scherpe redevoering waarin het hoofd der liberale partij, Von Schmerling, ten leste van haar instemming kennis gaf (eigenlijk een verklaring in naam van al wat niet autonomistisch is) hebben den eersten minister niet tot heengaan bewogen. Zeker is echter, dat het parlementaire jaar voor Oostenrijk in tamelijk kritieken toestand sluit.
Een geluk is het dat, wat de buitenlandsche betrekkingen aangaat, de Oostenrijksch Hongaarsche monarchie, onder de leiding van Von Haymerle, dit jaar meer tevreden zijn kan. Da verbintenis met Duitschland behield haar kracht, en de verhouding tot de Balkan-staten werd gunstiger. De rondreis des keizers in de Oostelijke deelen des rijks bewees, hoe zeer het Huis van Habsburg nog steeds het groote aantrekkingspunt blijft, waarom de vele en elkaar vaak hatende volkeren der monarchie zich scharen. De erfgenaam des rijks, prins Rudolf, verloofde zich dit jaar met de nog zeer jeugdige prinses Stéphanie van België.



Binnenland.

AMSTERDAM, 5 Januari 1881.

Bij de behandeling der Indische begrooting heeft zich een quaestie voorgedaan over een beperking van de vergunning om stukken van wetenschappelijken aard, tot de gouvernements archieven behoorende, openbaar te maken. In de memorie van antwoord verklaarde de Minister, dat die beperking haar aanleiding heeft gevonden in het feit, dat een ondergeschikt ambtenaar van den geografischen dienst in een vreemd tijdschrift mededeelingen heeft gedaan omtrent de resultaten der triangulatie op Java in anticipatie op een van regeeringswege uit te geven verslag, en met het oogmerk om zich zelven te verheffen en den arbeid van zijn chef in een ongunstig daglicht te stellen.
De bedoelde ambtenaar, de heer C. A. E. Metzger, thans gepensioneerd en te Stuttgard woonachtig, komt in een adres aan de Tweede Kamer tegen deze voorstelling op. Hij drukt over het door hem geplaatste artikel in de Astronomische Nachrichten ten bewijze, dat er in dit beknopte en zakelijke bericht, waarin zijn naam in ’t geheel niet, die van anderen zeer ter loops genoemd is, niets te vinden is, waaruit het oogmerk zou spreken zich zelf te verheffen, en den arbeid van zijn chef – Dr. J. A. C. Oudemans: dien althans bedoelde de Minister blijkbaar – in een ongunstig daglicht te stellen.
Op dat artikel volgde het Indisch besluit, waarbij ingetrokken werd de vergunning om in het archief aanwezige stukken te publiceeren, en ’s Ministers verzoek aan adressant, om zich te onthouden van alle publicatiën, die vooruitliepen op de van regeeringswege uit te geven verslagen. Dit laatste verzoek, waaraan adressant als ambtenaar wel moest voldoen, komt hem voor te zijn hard en overdreven. Op die wijze toch moet een ondergeschikt ambtenaar zich onthouden van elken persoonlijken arbeid, wetenschappelijk als anderszins, op zijn gebied, en wordt elke opinie, afwijkende van de officieele, onderdrukt.



Uit Utrecht schrijft men ons:
Den 7en Februari zal Prof. van Oosterzee den dag herdenken, waarop hij zich vóór 40 jaren aan kerk en theologie wijdde door zijne optreding als predikant te Eemnes.



Maandag heeft zich ter beurze te Parijs een comité van Nederlanders gevormd, die gelden inzamelen ten behoeve der overstroomden in het Vaderland. Het comité bestaat uit de heeren Buisman, Rozenraad, Pinner en Jordaan. Men had, dank de zes- en-dertig handteekeningen, reeds dadelijk een som van vier duizend frank bijeen, welk bedrag zeker nog aanzienlijk stijgen zal, wanneer aan de zaak meer openbaarheid zal zijn gegeven.



Op den 1 Januari 1880 waren in het Rijk gevestigd: medicinae doctores met algemeene bevoegdheid 362, idem met beperkte bevoegdheid 446, artsen 222, plattelands- en stedelijke heelmeesters 838, eervol ontslagen officieren van gezondheid 1e of 2e klasse 49, tandmeesters 63, vroedvrouwen 726, apothekers 692, drogistwinkels 120. Het getal personen, die, volgens opgaaf der visiteerende, commissiën, in apotheken hulp verleenen: was: geëxamineerde apothekers, als bedienden bij anderen werkzaam, 47; apothekersbedienden volgens art. 34 der wet van 1 Juni 1865 (Staatsblad no. 61) 257; hulp-apothekers 108; leerling-apothekers 305 (hieronder 145 vrouwen); apothekersbedienden volgens art. 17 der wet van 25 Dec. 1878 (Staatsblad no. 222) 6 (hieronder 1 vrouw).



Een Munchener correspondent der Kölnische Zeitung meldt per telegraaf aan dat blad, dat het Vaticaan voornemens is, den tegenwoordigen internuntius te ’s-Hage, Panici, als opvolgor van Roncetti naer Munchen te zenden, maar dat dit plan, wegens het karakter van Monsgr. Panici, gelijkt op eene poging om het Jezuïetisme in Beieren weder invloed te geven, zoodat het twijfelachtig is, of de Beiersche Regeering zich met die keuze zou kunnen vereenigen.



Het bevel over het detachement van 100 schepelingen, dat half Februari aanstaande per stoomschip Celebes naar Oost-Indië zal worden overgevoerd, wordt opgedragen aan den luitenant ter zee van de 1e klasse H. van den Pauwert.



Men leest in de Tyd:
In de algemeene vergadering, onlangs te Haarlem door de Vereeniging der R. K. Bijzondere Onderwijzers gohouden, werd door een der leden het denkbeeld geopperd, een adres te zenden aan den minister, om betaling voor de uitgebreide administratieve werkzaamheden, die ook den bijzonderen onderwijzers door de wet worden opgelegd.
De hoofden der scholen namelijk zijn vorplicht, vóór Februari van elk jaar een lijst op te maken, waarin van elken leerling de naam, voornaam, dag, maand en jaar van geboorte, alsmede de woonplaats vermeld staan.
Wanneer men nu in aanmerking neemt, dat er bijv. in Amsterdam bijzondere scholen zijn met een bevolking van 500 à 600 leerlingen; dat bovendien die scholen aan allerlei wettelijke chicanes blootstaan; dat het onderwijzend personeel er in den regel minder talrijk is dan op de openbare, duur betaalde scholen, dan kan men gemakkelijk begrijpen, dat de last, den bijzonderen hoofdonderwijzer zonder eenige vergoeding opgelegd, als een tirannie wordt beschouwd.
De openbare onderwijzers worden goed betaald; zij zijn ambtenaren en loontrekkende dienaars; maar de bijzondere onderwijzers zijn vrije burgers, die een eerlijk bedrijf uitoefenen en in die uitoefening evenmin mogen worden belemmerd als ieder ander burger. Geen handelaar, geen winkelier wordt de last opgelegd, de lijst zijner begunstigers met hunne voornamen, leeftijd en woonplaats aan het gemeentebestuur op te zenden. Zulke plagerijen veroorlooft men zich alleen ten opzichte