Pagina:De Telegraaf vol 020 no 7292 Avondblad KUNST EN LETTEREN.pdf/2

Deze pagina is proefgelezen

de stemming, die we wel achter haar bedoeling, raden. Maar het geluid is op zich zelf, vooral in hoogte en laagte, zoo glanzend en mooi. En in het timbre leeft iets — dat, zooals Nietzsche zou zeggen, — er aan doet denken, dat die „stem gereisd heeft over vele ernstige, droeve en schoone landen van het zieleleven.” — Marie Verbeek werkt hard. Voor de pauze kregen we eenige proeven harer bekwaamheid. Zij heeft ons, die haar „streven naar hooger” reeds kennen, blijkbaar willen toonen, dat zij, technisch thans ook het lied met de geraffineerde stemmingen, in muziek „bestaan” wil. Liederen van teeder „gesluierd” sentiment uit verschillende tijden, — die van de stem het lichte onmiddellijke raken der even aangeduide stemmingen verlangen. — En er was veel moois, naast veel, wat nog „beloften inhield.” Teeder van mezzo voce was b.v. Nina, van Pergolese, terwijl in Plaisir d’Amour (Martini) en Willst du dein Herz mir schenken (Bach) het verrukelijk legato, waartoe de stem in staat is, trof. Met hoeveel lichte, lieve nadrukkelijkheid is vooral ’t laatste lied gezongen. De Schubertliederen kunnen m. i. nog fijner getroffen worden, vocaal; Der Schmetterling in Im Frühling zijn „stem-wuftheden”, die Marie Verbeek’s machtig geluid, dat elders (in „Einsamkeit”) zoo wèl de slotregels uitzingt, op [’]n moeilijke proef stellen.
Maar, — en thans „huppelt de schrijver naar majeur”, (zooals de term in muziek-analyses luidt) — hoe goed kon mej. Verbeek ons laten genieten van den ernst van haar sentiment en van haar mooie stem, in die zangen, — die geen proeven van bekwaamheid wilden zijn. Ik denk aan den milden, schoonheidswellust in Wolff’s Und willst du deinen Liebsten sterben sehen!; aan de liederen „Aus Trauer und Trost”, waarvan het „Angedenken” verrukkelijk gezongen is — vol plechtigen weemoed. Aan Paula Moes’ „Het is Volbracht”, aan de Lange’s lied, dat de stem zoo wonderwel deed uitkomen en eindelijk aan het poëtische Droome vrouw kom! van mevr. Trensel-Wegener. Niet de liederen van ’t gecompliceerde stemmingsleven, maar vooral de liederen, waarin ’n rijp, hartstochtelijk, uitgesproken sentiment zich stout, of zeer liefelijk uitzingt, zijn voor Marie Verbeek „Die Stimm’ in ihrer Güte giesst all ihr Gold hernieder”, in zoo’n geval. Mej. Landré speelde, ik zou haast schrijven: „tikte” de begeleidingen voor de pauze met correctheid. Na de pauze werd het werkelijk accompagnementspel. De violiste, mej. Nells Gunning streek ’n flink „gesteven hocatelli- en Brahms-sonate, met technische verdienste glad; ik kan er geen ander woord voor vinden.

E L.

TOONEEL.

N.V. Tooneelvereeniging.

Morgen, Woensdag, zal in den Hollandschen Schouwburg de 300ste voorstelling worden gegeven van „Ghetto”, tooneelspel van Herman Heijermans. De auteur heeft ruim 6 jaar geleden het 3e bedrijf opnieuw bewerkt. De opvoering geschiedt in deze nieuwe bewerking.
De rolverdeeling is thans deze: Sachel, Adolf Bouwmeester; Rafaël, Joh. Timrott; Aäron, Jac. van Hoven; De Rebbe, L. B. J. Moor; Een Jood, Carel Rijken; Esther, mevrouw E. de Boer van Rijk; Rose, mej. Henriette van Kuijk; Rebekka, mej. Hesje van Rijk.

BEELDENDE KUNSTEN.

Voordrachten.

Men schrijft ons uit ’s-Gravenhage:
De directeur der afdeeling Sculptures du Moyen Age et de la Renaissance in het Louvre, de heer André Michel, zal, naar gemeld wordt, in den loop van November vier avondlezingen houden in de zaal van „Pulchri Studio” in Den Haag.
De bekende kunstgeleerde — die o.a. heeft uitgegeven „Histoire de l’Art,”, waarvan onder zijne leiding en medewerking reeds acht stevige boekdeelen verschenen zijn, — zal in die lezingen behandelen: de opkomst, den bloei en den ondergang der gothiek, waarbij een groote collectie lichtbeelden deze voordrachten zal opluisteren. O.[a.] zal getoond worden een aantal prachtige, Fransche kathedralen, Amiens, Chartres, Parijs, St. Denis, enz. Verhaald zal worden hoe zij ontstonden, en aangetoond, hoe de zuivere, edele gothiek onderging in den flamboyanten stijl der der XVIe eeuw.
In Amerika, en overal waar Michel dergelijke voordrachten hield, had hij een verbazend succes.
De lezingen zullen gehouden worden 8, 11, 22 en 25 November.

De Moderne Kunstkring.

Zondag, 6 October, is de expositie van de „Moderne Kunstkring” geopend. De catalogus, die de namen der deelnemende schilders en hunne geëxposeerde werken vermeldt, bevat een voorwoord van den „secretaire-trésorier”, dat is samengesteld uit phrasen, die over het eeuwig, onveranderlijk „schoone” spreken! Verder kan men er nog een opstel in lezen van den exposant Fauconnier. Dit is een zeer leesbaar proza en geeft den indruk, alsof de schrijver een beschaafd, welonderwezen en fijndenkend man ware. Men behoeft het niet overal met hem eens te zijn, maar met belangstelling volgt men toch zijn betoog.
Maar als men zijn werken ziet... dan deinst men ontzet terug en vraagt zich af, om men hier ook te doen heeft met een van die ongelukkigen uit een „maison de santé”, die oorspronkelijk den argeloozen bezoeker in den waan brengt, dat hij een der doktoren is, maar per slot van rekening een der verpleegden blijkt te zijn.
Hij is, evenals nog enkele andere ongelukkigen op deze expositie, dien men de goede trouw misschien niet mag ontzeggen, te vergelijken met hen, waarvan de Schrift zegt: „Hunne geleerdheid heeft hen tot razernij gebracht”.
Wat deze „artiste” van de futuristen, tegen wie nota bene de Moderne Kunstkring in den catalogus partij neemt, onderscheidt, is mij en velen anderen een raadsel! Hoe men Piet Mondriaan, of, zooals hij nu heet, Mondrlan, moet betitelen, weet geen sterveling. Zijn schilderijen vertoonen grijze plekken, doorsneden van grillige (voor mijn part „rhythmische”) lijnen, maar er is niemand ter wereld, die kan uitmaken wat de schilder er mee bedoelt en hij waarschijnlijk zelf ook niet.
Verleden jaar werd de eerste expositie van den kring geopend door den president Toorop, die nu verhinderd was. Hij sprak toen de hoop uit, dat Jezus hen (d.w.z. de leden van den kring en de geestverwanten) zou helpen, en van harte hoopte ik dat ook, maar voorloopig is er van die hulp nog weinig te merken.
Het is verbazingwekkend hoe de promotor van deze vereeniging en hare tentoonstellingen het heeft onderstaan in onzen tijd, nu het graf zich ternauwernood boven onze groote, moderne meester heeft gesloten, de propaganda te beginnen voor het soort schilderwerk, dat wij in het Stedelijk museum zien geëxposeerd.
Onder eigenlijk listig afkeuren van de futuristen (die schijnen dan toch afgedaan te hebben) wordt hier gepresenteerd als bewonderenswaardig allerlei probeersel, dat ontstaan schijnt te zijn onder den invloed van de muse verte, Absynth-kunst zou men veel van hetgeen hier te zien is kunnen noemen. De meeste exposanten verstaan hun metier niet. Dat gebrek vermoffelen zij onder geflodder en gesmeer en eischen van ons, op straffe van anders voor armzalige dompers aangezien te worden, er een diepen zin in te bewonderen.
Men verklaart, te zoeken naar stijl. Alsof ooit stijl gezocht is geworden. Stijl is altijd vanzelf ontstaan en een gevolg van het streven van kunstenaars om hun werken zoo goed en compleet mogelijk af te leveren. En daarbij hebben die kunstenaars hun best gedaan om de natuur zoo dicht mogelijk te naderen. Dat hebben de oude Grieken gedaan, de middeneeuwers en de Japanners ook; ieder op zijn wijze. En die meesters hebben altijd aan het „onderwerp” hunner kunst de grootste waarde gehecht. Zij wilden in hunne voorstellingen iets mededeelen van een „gebeuren”, dat hen interesseerde, dat hun hart vervulde, hetzij, dat zij religieuze gevoelens wilden uiten of iets wilden vertellen van hetgeen zij in de natuur bewonderenswaardig vonden. En zij werden, door de klaarheid van hun werk, altijd begrepen door hun tijdgenooten, arm of rijk, laag- of hooggeboren.
En de „stijl” was een „pilaar”, die de gedachte van het werk droeg, omdat zij op den vasten bodem van overtuiging, studie en objectieve waarneming stond. Bij de „modernen”, de ultra-modernen, mankeert die vaste bodem. Hoe kan daarop dan een stijl, die de gedachte dragen zal, gezet worden?!
Dan is er nog iets.
Zij, die beweren, zoo vlijtig te „zoeken” naar een nieuwe schoonheid en de uiting daarvan, hebben recht op een zekere mate van belangstelling. Dat is wel waar. Maar, zoolang zij nog niets gevonden hebben, hebben zij ook geen recht op méér dan dat. En vooral hebben zij het recht niet, om met minachting neer te zien op hen, die trachten, op den reeds door de meesters gebaanden weg, verder tot ontwikkeling der kunst het hunne bij te dragen.
Welnu. De meesten van die nieuwe-licht-zoekers verbeelden zich, dat alleen den goeden weg op gaan en beginnen hun rumoermakende zoekerscarrière met de pretentie van groote kunstenaars te zijn, al wordt dat ook (zie de voorrede van den catalogus der Moderne Kunstkring-tentoonstelling) verborgen onder een enkel nederig zinnetje.
Door die pretentie worden velen medegesleept en verwarring in de algemeene opinie omtrent „de beweging” gebracht. Dit is nu wel niet van wijdstrekkend gevolg; maar het is oogenblikkelijk hinderlijk, want het verleidt zeer jonge, onervaren kunstleerlingen om het rechte spoor te verlaten, waardoor er velen verloren gaan, voor wie terugkeer op den goeden weg onmogelijk is geworden. Men moet dus tegenover al die nieuwe kunst-systemen stellen de op waarneming in de geschiedenis gegronde overtuiging, dat niet de systemen de kunst hebben ontwikkeld, maar de groote kunstenaars, die in alle époquen, als het ware plotseling, zijn opgedoken, hun omgeving hebben beheerscht en op hun tijd hun stempel hebben gedrukt.
En als men de levensgeschiedenis dier groote te mannen nagaat, zal men zien, dat zij nooit de traditie zijn beginnen te verbreken, maar dat zij in hun studieuze, werkzame leven daarop juist hebben voortgebouwd.
Laat ons nu eens zien wat er al zoo op deze (plan- en systeemloos) gearrangeerde expositie te zien is.
De promotor der tentoonstelling exposeert nu ook en wel een zeer groot doek, dat hij „Composition (1912)” noemt. Het is een ietwat vuil gekleurde, armelijke nabootsing der cubisten. Een bekende anatomiebeeld van Michel Angelo en een ledepop hebben den kunstenaar zijn „idee” gegeven.
Men zie nu eens wat er van den vorm is terecht gekomen. Klaarblijkelijk heeft de schilder geprobeerd het beeldje na te teekenen, maar als men even vergelijkt den afstand van den halskuil (van de rechtsche figuur), tot de rechter okselholte, met dien tot de linker, ziet men dadelijk, dat de eerste opvoeding als teekenaar bij den heer Kikkert totaal verwaarloosd is.
Had hij maar iets geprobeerd à l’instar van Mondrian. Dan was hij buiten schot geweest. Want waarlijk er is van Mondrian’s werk niet veel te zeggen. Fijn-grijze toonen, in vakken afgebakend door lijnen. Een fout is het van hem om deze bovenzinnelijkheden van gewone, voor ons menschen begrijpelijke titels te voorzien. Een van zijn legkaarten noemt hij „arbres”. Zou het nu niet veel karakteristieker geweest zijn als men in den catalogus had gelezen „Brmoplvrem”? Toen ik mij in de beschouwing van No. 161 had verdiept, zou ik er een eed op gedaan hebben, dat de schilderij een gezicht op de „Vrmocepltrinw” voorstelde; maar ziet, het was een „vue sur les dunes”!
Dat ik mij zoo vergiste kwam door mijn onervarenheid. Als ik maar eerst een paar honderd van die stukken gezien heb (wat zou een Mondrian-museum leerzaam zijn!) zal ik de titels wel vlotter kunnen raden.
Van Mme. O. van Rees zijn er twee handwerkjes. Het is geborduurde nonsens.
P. A. Serton van Rosweijde is weer van andere kracht. Zijn „nature morte” (motief van vaas met bloemen op neutralen achtergrond) is wel aardig en fijn van kleur. Het portret van den ouden Italiaan, met zorg geteekend wat het gelaat aangaat, staat in pretentieuze ruimte.
Schmidt Rottlieff zal als mensch wel een bescheiden karakter hebben, maar als schilder is hij een brute.
Schelfhout ziet de geheele wereld als van beschimmeld karton en Toorop als een pop van beschilderd bordpapier.
Verhoeven is een zeer zwak navolger van Kees van Dongen. O, zoo zwak!
Thorn Prikker zond het stappend monster uit Nijmegen, „De zaaier”. Daarmede wordt ergens in Duitschland een werkmanslokaal „versierd”, of „opgeluisterd”. Het stuk is ongelooflijk pretentieus en leelijk. Als het nu maar geen narigheid onder die werklieden geeft.
Nog een „giganteske fumiste” is Leger. Temidden van zijn andere stukken prijkt (?) als milieu een groot doek, waarvan alweer geen sterveling kan zeggen wat het zou kunnen voorstellen. Men ziet er armzalig geschilderde menschenkoppen op en armen en beenen in harnas.
Verder vulsel van linten, wurmen, kachelpijpen, vuile wasch, koek, enz. Het geheel in een vuilen toon geschilderd. Och, het woord schilderen mag je eigenlijk niet gebruiken voor zulk armzalig gepruts.
Albert Gleizes is alweer een vervelende cubist (wat worden die menschen vervelend!!).
Otto Freundlich en Jacob Bendien verven maar wat nonsens bij elkaar.
Petrus Alma is een of ander „ist”, kan niets en wil ook niets kunnen of kennen.
Fauconnier is een gewone futurist. Allerlei nonsens wordt bij elkaar op een doek geschilderd, bruggen, menschenhoofden, kameelensnuiten, spaarpotten, kachels, gasornamenten, doozen, vliegmachines en dan wordt er een titel aan gegeven. Of hij schildert een naakte vrouw, die zoo ongelooflijk leelijk is en uit zulke hoekige wiggen is zaamgesteld, dat een ruw gehouwen inboorlingen-godje er nog een ragfijn beeldje bij lijkt.
De werken van Gauguin doen voor het meerendeel wel aangenaam aan. Niets in zijn werk rechtvaardigt het, hem te vernederen door het gezelschap van de verschillende „isten” hier op de expositie.
Sommige zijner werken zijn zeer gevoelig van kleur en stemming. Merkwaardig is ook zijn portret van Vincent van Gogh.
Kees van Dongen is een chef d’école. Hij wordt met vlijt bestudeerd door Sluyters en Gestel. Sluyters komt hem in zuiverheid van kleur het meest nabij. Van Dongen’s „Femme assise” (97) vind ik een meesterstuk van kleur en schildering (zie vooral het kleed op de rustbank en het kussen).
Zeer vermeldingswaardig is de boom- en landschapstudie Adrianus van Zeegen.
Het feit, dat deze tentoonstelling bij lange niet het bezoek heeft als die van 1911, bewijst, dat het publiek van cubistische en andere nonsens ook hier genoeg krijgt. Ik zou evenwel iedereen aanraden om vooralsnog de expositie te bezoeken, al ware het maar voor de paar goede dingen, die er zijn (vooral v. Dongen) en om eens te onderzoeken of ik gelijk heb als ik beweer, dat de expositie zonder smaak, zonder leidend beginsel is bijeen gebracht. Het komt mij voor, dat Jan Sluyters, Gestel, Van Zeegen, Serton, v. Epen en eenige andere Nederlanders met Kees van Dongen hier heelemaal niet thuis behooren, niets met cub- of futurisme te maken hebben en te goede (vooral coloristische) eigenschappen hebben om die te verliezen door niet te willen afsteken bij de brute ultra’s.
Want ofschoon ik de naaktfiguur van Leo Gestel om van te griezelen vind, herinner ik mij de aquarel, in „Arti” geëxposeerd, als vol achtbare kwaliteiten en met waardeering zag ik de beide groote bloemstudies (214) op deze tentoonstelling van Jan Sluyters. Ook de gratie van het figuur (damesportret No. 205) in kleur en lijn viel mij op en deed mij de onwaarheid van 210 vergeten.
Ik mag deze beschouwing niet sluiten zonder te wijzen op de grappige beeldwerken. Heusch, die zijn de moeite waard te gaan zien, al ware het maar alleen, om na te gaan, dat niet alleen schilders, maar ook beeldhouwers modern-mal kunnen zijn. Als ik er nog toe kom om over deze expositie een tweede artikel te schrijven, zal ik nog het een of ander zeggen over de schilders, die ik nu oversloeg, omdat ik er genoeg van had.

C. L. DAKE.


LAATSTE NIEUWS.



Balkan-crisis.

LONDEN, 15 Oct. (Eigen tel.). Aan de „Times” wordt uit Cettinje een verhaal geseind, van het ernstige gevecht, dat Vrijdag nabij Shiroka plaats had. Een troepenmacht van 1000 Montenegrijnen bereidden een aanval op Tarabosch voor, toen plotseling de zoeklichten van Skoetari op hen werden gericht. De snelvuurkanonnen der Turksche forten maaiden de aanvallers weg, die bevel ontvingen terug te trekken. De Montenegrijnen in blinde doodsverachting weigerden te retireeren en rukten op tegen een hagelbui van kogels in. Men meent dat deze troepenmacht bijna geheel vernietigd is.

LONDEN, 15 October. (Eigen tel.) Prioleaui, de oorlogscorrespondent van de „Daily Mail” bij het Montenegrijnsche leger, meldt, dat de verliezen aan beide zijden 1442 man bedragen. 650 Turksche soldaten, een kolonel, vier officieren en 25 onderofficieren werden gedood. De Montenegrijnen maakten 3600 man krijgsgevangen en acht Krupp-kanonnen, vier vlaggen en bovendien geweren en ammunitie buit. ’t Hospitaal te Cettinje is overvol, terwijl er slechts één geneesheer en vijf verpleegsters zijn. Verscheidene gewonden lijden ontzettend aan kwetsuren, veroorzaakt door stukken glas, steenen en brokken ijzer, waarmede de Turken hunne houwitsers laden.

LONDEN, 15 Oct. (Eigen tel.) Kapitein Butler, de oorlogscorrespondent van de „Daily Mail”, in Griekenland, meldt, dat de Grieksche minister-president Venizelos verklaarde, dat het parlement het principe aannam van één wetgeving voor Griekenland en Kreta, daar het niet langer gaat zich thans aan de mogendheden te onderwerpen.

LONDEN, 15 October. (Eigen tel.) Nevinson, de speciale correspondent van de „Daily Chronicle” te Sofia, meldt, dat deze stad bijna geheel van mannen verlaten is. De Bulgaarsche mobilisatie is van buitengewone uitgestrektheid en verwezenlijkt een gewapende natie, die weigert zich verder tevreden te stellen door Turksche en Europeesche beloften.
Het Bulgaarsche nieuwsblad „Utro” eischt, dat de Balkan zij voor de Balkanstaten.

LONDEN, 15 October. (Eigen tel.) Sandler, de correspondent van de „Daily Chronicle” te Constantinopel, meld, dat de Bulgaarsche gezant zijn paspoort aanvroeg. De Grieksche en Servische gezant deden hetzelfde. Alle drie staan gereed om te vertrekken.
Verscheidene dames verbreken den scheidsmuur, die er tusschen haar en de mannen bestaat en vragen om naar het front der troepen te worden gezonden en hare diensten te verleenen aan de Roode Halve Maan, hetgeen een groote stap beteekent naar de emancipatie der Turksche vrouw.
Voortdurend hebben nog rumoerige patriotische vergaderingen plaats.

Be aanslag op Roosevelt.

MILWANKEE, 15 October. (Tel. Schrank, de dader van den aanslag op Roosevelt, bekende Roosevelt reeds wekenlang gevolgd te hebben en beloten was hem bij de eerste gelegenheid te dooden, die zich niet voordeed voor gisteren.

CHICAGO, 11 October. (Tel.) Roosevelt’s trein kwam om 2.30 aan. Gemeld wordt, dat Roosevelt gedurende de reis een kalme rust genoot en bijna geen pijn gevoelde.



Staking van electriciens.

Bij de firma Alberts & Kluft hebben 40 electriciens het werk gestaakt, wegens het niet nakomen, van de zijde der firma van de bepalingen, bij het beëindigen der jongste staking getroffen.

Met ƒ 5000 voortvluchtig.

Twee kantoorbedienden der Uranium Steamship Company te Rotterdam, zijn gistermiddag gevlucht met ƒ 5000 Hollandsch en vreemd geld. Vermoedelijk zijn zij naar Antwerpen gegaan. Hun namen zijn H. van R. en G. P.

Indische dienst.

Mrs. H. Albarda te Apeldoorn en C. von Meyenfeldt te Amsterdam zijn bestemd voor plaatsing bij den bureaudienst in Nederl.-Indië, waaronder begrepen de dienst bij de griffie van het hooggerechtshof en Europeesche of inlandsche rechtbanken.



MARKTBERICHTEN.



Paarden en Vee.

GRONINGEN, 15 Oct. Op de heden alhier gehouden veemark waren aangevoerd 190 vette koeien, 146 vette kalveren, 720 schapen, 930 lammeren, 790 vette en Londensche varkens, 920 magere varkens en biggen, 92 stieren, 210 kalf- en melkkoeien.
Vette koeien prijsb. 80 à 81 ct. per kg., kalf- en melkvee prijsh. ƒ 250 à 350 per stuk, stieren lager, 63 à 67 ct. p. kg., vette kalveren prijsh. 80 à 83 ct. per kg., vette schapen lager ƒ 24 à 27, vette lammeren lager ƒ 18 à 20.— per stuk, vette varkens voor Londen prijsh., 50 à 52 ct. per kg., voor Frankrijk prijsh., 50 a 52 ct. per kg., voor binnenl. gebr. lager, 54 a 56 ct. per kg. biggen prijsh., ƒ 6.— à 10.—, 140 a 160 cent p. wk.
PURMEREND. 15 Oct. Vee. 960 runderen, waaronder zijn 595 vette en 14 stieren, 4 paarden ƒ 70 à ƒ 210, 110 vette kalveren ƒ 0.85 a ƒ 1[.]95 per kg., handel matig, 219 nuchtere dito ƒ 14 a ƒ 30 per stuk, 386 vette varkens ƒ 0.58 a ƒ 0.62 per kg., 37 magere dito ƒ 20 a ƒ 28 per stuk, 363 biggen ƒ 10 a ƒ 16 per stuk, 2382 schapen en lammeren
Vette koeien lager en prijsh., handel stug, ƒ 0.70