RECHTZAKEN.
Annie Pascal.
Voor de Rechtbank te Amsterdam stond terecht een 50-jarige particulier verpleegster, bekende van de Justitie, zich noemende G. Helder, vroeger echter bekend als Annie Pascal, thans gedetineerd in het Huis van Bewaring.
Volgens de dagvaarding was haar ten laste gelegd, dat zij te Amsterdam, in de maand Mei j.l., met het oogmerk zich wederrechtelijk te bevoordeelen, de schilderes Johanna Pieneman heeft bewogen tot afgifte van een olieverfstukje, voorstellende den polder te Duivendrecht en twee vogelteekeningen, door listiglijk en bedriegelijk, gekleed in verpleegsterscostuum, zich noemende „Zuster Vermeer”, voornoemde Pieneman in hare woning opzoekend, aan deze mede te deelen, dat zij, bekl., geld inzamelde voor het gezin van een chauffeur, bestaande uit man, vrouw en vijf kinderen, dat de man weinig verdienste had, de vrouw en de kinderen zwak waren, zoodat zij voor eenigen tijd naar buiten moesten, aan J. Pieneman voor dat doel een schilderstukje en teekeningen te vragen, ten einde dat schilderstuk en de teekeningen te verkoopen en de aldus verkregen opbrengst te besteden aan genoemd gezin.
Er waren eenige vermoedens ontstaan, dat het chauffeursgezin slechts bestond in het fantastisch brein der verpleegster en zij de opbrengst der verkregen kunststukken ten eigen bate heeft aangewend, zoodat haar arrestatie en opsluiting volgde.
Na een uitgebreid getuigenverhoor, waarbij ook dr. H. G. Overbeek als getuige-deskundige optrad, die bekl. als verminderd toerekenbaar, doch thans wel verantwoordelijk voor haar daden beschouwde, kreeg het O. M., mr. Massink, het woord.
Spr. achtte wettig en overtuigend bewezen, dat bekl., door zich in valsche hoedanigheid als verpleegster voor te stellen, er in slaagde verscheidene menschen op te lichten. Thans is juffrouw Pieneman het slachtoffer geworden. De geschiedenis van het chauffeursgezin, dat bekl. thans heeft geweigerd te noemen, en de verdere verhalen aan juffrouw Pieneman gedaan, noemde spr. een samenweefsel van verdichtselen. De reputatie van bekl. is voldoende bekend. Zij is een last en schande voor degenen, met wie zij kennis maakt.
Daarom eischte spr. één jaar gevangenisstraf.
De verdediger, mr. Muller Massis, verklaarde er wel degelijk van overtuigd te zijn, dat bekl. verpleegster is. Pl. heeft bewijzen, dat bekl. dit beroep ook werkelijk uitoefent, zoodat zij zich niet in valsche hoedanigheid als verpleegster voorstelde. Het verpleegsterscostuum kan dus niet als element van oplichting meetellen.
Vervolgens bestreed spr. de beweringen van het O. M. betreffende „de samenweefsel” van verdichtsels”. De Officier is hier, volgens pl., niet geslaagd de schuld van bekl. aan te toonen, zoodat hier vrijspraak zal moeten volgen.
Mocht de Rechtbank echter de meening zijn toegedaan, dat bekl. gestraft dient te worden, dan herinnert spr. aan den wensch van bekl. niet in een krankzinnigengesticht te worden opgesloten. Pl. kantte zich eveneens tegen zulk ’n opsluiting, gezien ook de medische verklaringen van dr. Overbeek.
Indien dus de Rechtbank niet kan besluiten, bekl. vrij te spreken, doch haar wenscht te straffen, dan drong pl. ten zeerste op een voorwaardelijke veroordeeling subs. een zeer clemente straf aan.
Uitspraak over veertien dagen.
Meineed.
Vorig jaar werd door een knecht van Dirk Vissers, pachter van den tonnenwagen der gemeente Tiel, een civiele vordering tegen den laatsten ingesteld onder voorwending, dat deze hem (de knecht) zou hebben weggestuurd.
Uit een onderzoek, geleid door den Commissaris van Politie te Tiel, is gebleken, dat die vordering werd toegewezen, doordat verschillende getuigen in deze zaak meineed hadden afgelegd.
Reeds hebben in deze kwestie wegens meineed een drietal personen terecht gestaan, die allen werden veroordeeld.
Thans stonden voor de Tielsche Rechtbank wegens meineed terecht man en vrouw C. M. de W. en J. M. de W.—van I., die beiden bekenden. Tegen hen werd negen maanden gevangenisstraf geëischt.
Verduistering.
Voor de rechtbank te Tiel stond terecht de 19-jarige P. A. van D., aldaar, wegens het voortgezet misdrijf van verduistering, althans van oplichting. Bekl. was gedurende twee jaren bediende op een metaalwarenfabriek daar ter stede en genoot het vertrouwen van de directie. Als boekhouder was hij belast met het doen van betalingen en had de kas onder zijn berusting. In de twee jaren tijd, dat hij er werkzaam was, zag hij kans zich een bedrag van ƒ 4497.56 toe te eigenen. Hij besteedde dit geld aan uitgaan, dure cadeaux voor zijn meisje en nieuwe fietsen.
Tegen hem werd een jaar gevangenisstraf geëischt.