„De held van het Westen”
Iers blijspel in het Vlaams
In de Haarlemse Stadsschouwburg heeft „Comedia” Zaterdagavond het Ierse blijspel „De held van het Westen” (The playboy of the western world) van John M. Synge gespeeld onder de regie van Johan de Meester, in de Vlaamse vertaling van Karel Jonckheere.
Waarom de opvoering van dit spel op een Vlaamse vertaling heeft moeten wachten, wordt U al spoedig duidelijk, als de rauwe glossen heen en weer vliegen naar aanleiding van een moord, die een jonge boer op zijn bloedeigen vader heeft gepleegd, wiens hoofd door een klap met een schop gespleten werd „van de schedel tot de broeksband”, zoals de held in een plastisch taaltje te kennen geeft. Deze „Godsklop” maakt de moordenaar tot een held in de ogen van de boeren, bij wie hij op zijn vlucht belandt, en zulks geschiedt niet omdat de Ieren een vadermoordenaar niet zouden verafschuwen, maar omdat zij hun bewondering voor een man, die een bijzondere daad verricht, niet onder stoelen of banken wensen te steken. Nauwelijks echter blijkt, dat de held een opschepper is, die na een slappe aanval de benen nam, of zijn omgeving werpt hem uit en aangezien hij hiermede ook zijn grote liefde voor een hartstochtelijk bewonderende jonge herbergierster verloren ziet gaan, ontwaakt een felle fierheid in hem, die uitslaat in haat jegens het laffe troepje, dat hem een tijdlang heeft gevierd en deze metamorphose jaagt het meisje — te laat en tevergeefs — weer op tot liefde en spijt, dat zij haar held van het Westen voorgoed verloren heeft.
- Die zonderlinge situatie, ontstaan uit de ontmoeting tussen een moordenaar en de boeren, en waarin boeren en boerinnen in ongekuiste taal vorm geven aan hun fantastische visie op leven en dood, zonde en deugd, dronkenschap en nuchterheid, tijd en eeuwigheid, moet volgens de verklaring van de auteur zelf beschouwd worden als een flauwe afstraling van de Ierse volksconversatie. En wil men dan een verklaring vinden voor die krasse en ongeremde omgangstaal, waarin de grofste uitingen afwisselen en zelfs onafscheidelijk verbonden zijn met een aiep-religieuze gevoelswereld, dan ontmoet men als de kern van de zaak: een ongebonden verzet tegen alle gezag, alsmede een Godsvertrouwen, dat die vrijheidswil steunt, en soms tot een heroïsche belijdenis maakt. En hiermede is dan tevens aangetoond, waarom de Vlaamse taalplastiek een toepasselijke vertaling kon opleveren. On-Hollands is de Ierse humor zeker; helemaal on-Brabants is ze al niet meer en on-Vlaams nog minder. Niettemin blijft zij alleen Iers.
Regisseur Johan de Meester heeft – in een zeer goed decor van Lucas Wensing – het ruwe geweld de volle maat gegeven en hij kon moeilijk iets anders doen, waar de tekst zo duidelijk de richting aangeeft. En zijn spelers hebben zich op hun beurt niet onbetuigd gelaten. Henk Rigters speelde de moordenaar met lenigheid, om beurten overmoedig en verslagen en hij vond Lous Hensen tegenover zich als een hartstochtelijke herbergierster, heen en weer geslagen tussen liefde en haat, bewondering en afschuw. Magda Janssens en John Gobau, die als rasechte Antwerpenaars het rabauwige Vlaams beter machtig waren dan hun collega’s, bewonderde men als de pathetisch gespeelde uit de dood verrezen vader en de sluw-intrigerende weduwe, die de held voor zichzelf tracht te winnen. Lucas Wensing wist een dronken herbergier machtig op de been te houden en John Soer maakte weer een van die prachtige griezelrollen als de laffe en kleffe huwelijkscandidaat, die voor de held van het Westen het veld moet ruimen. In kleinere rollen verschenen Jos. Liesting, Jan Apon, Edy de Boer, Truus Dekker, Emmy Lopes Dias, Riek Schagen, Hans Everts en Bob Verstraete. En ook zij gaven kleur en leven aan een voorstelling, die men een stuk eerlijk en geladen toneel kan noemen.