Pagina:De Volks-Missionaris vol 006 (no 008).pdf/31

Deze pagina is proefgelezen

LXXVII

zijn woord trof ons allen, »o mijne Broeders, het heugt mij nog als de dag van gisteren, hoe hier voor vijftig jaar een dergelijk Jubilé gevierd werd: ook toen zagen wij de geestdrift der geloovigen, ook toen zagen wij de laan naar dit genadeoord met groen en bloemen, met opschriften en zinnebeeldige voorstellingen versierd, ook toen zagen wij, hoe de biechtstoelen dezer Kapel, om mij zoo uit te drukken, belegerd werden door tal van boetelingen: en ons hart verheugde zich, wijl het een feest was voor Jezus, een feest voor u, o goede Moeder Maria. En thans, o Goddank, gij hebt het getoond, dat gij onverbasterde, echte afstammelingen zijt van echt geloovige, diep godsdienstige voorvaderen. Blijft dat toonen, gij mijne dierbare Parochianen. Weest dus welkom, gij eerstelingen onder de pelgrims, weest welkom in dit genadeoord. Uit naam van Maria, dank aan allen, die van deur tot deur gegaan zijt, om met de milde giften der rijken ook het penninkske der armen voor Maria’s eer te kunnen besteden; dank aan allen, die hoe dan ook hebt bijgedragen, om dit Jubelfeest, reeds van den eersten dag, zoo glorievol te kunnen vieren. Blijft uwe liefde voor Maria toonen; doet der wereld zien, dat wij Katholieken ons allen gezamenlijk beschouwen als één groote familie, wier Vader daar woont in de Hemelen, wier teedere Moeder gij zijt, o lieve Moeder Maria. Vereenigt u dus met allen, die in deze dagen van heil, tempus acceptabile, dies salutis, tot Maria’s Wonderbeeld zullen snellen, vereenigt u met allen, om zoo eens voor alle eeuwigheid met hen te worden vereenigd in het Rijk der Hemelen.”

Het H. Offer werd voortgezet, en zeggen wij hier in ’t voorbijgaan, de gezangen, zoowel in het Gregoriaansch als de vierstemmige Mis Assumpta est van Haller, werden door het uitgelezen mannenkoor prachtig uitgevoerd.

In den namiddag te 2 uur trokken de H. Familie en de Jongelings-Vereeniging der stad in optocht ter kapelle, zij werden geleid door haar directeurs, den eerw. pater Schräder en den weleerw. heer Neujean. De menigte volks, reeds zoo groot des morgens, was nog aangegroeid, zoodat heel het plein rondom de kapel, en het spreekt van zelf, de geheele kapel, letterlijk opgevuld waren. Bij hun aankomst werd door een der paters een hartelijk woord gesproken. Z. Eerw. zeide, dat zij als leden der Vereenigingen geroepen waren te strijden tegen den geest van ongeloof, zedenbederf