Pagina:De ademhaling der planten (1878).djvu/15

Deze pagina is gevalideerd
11
DE ADEMHALING DER PLANTEN.

kregen. Zoodanige voeding kan dus niet zonder medewerking van het licht plaats vinden; vandaar dat groene planten in het donker spoedig te gronde gaan en dat slechts zulke gewassen langen tijd zonder licht kunnen leven en groeien, in wier organen reeds vooraf een voorraad van voedsel neergelegd was.

Het plantenrijk staat niet meer, zooals Priestley meende, lijnrecht tegenover het dierenrijk; integendeel, er bestaat ten opzichte van de ademhaling bij beiden een volkomen gelijkheid. Alle planten en alle dieren nemen voortdurend zuurstof op, en ademen koolzuur uit, allen maken dus de lucht ongeschikt om het leven te onderhouden. Alleen bij uitzondering vindt het omgekeerde proces plaats, en wordt koolzuur opgenomen en zuurstof afgezonderd. Doch dit proces is niet, gelijk Priestley meende: ademhaling, integendeel, het is een uiting van de voeding der planten; zij zonderen de koolstof uit het koolzuur af en gebruiken haar voor den opbouw van haar weefsel. Scheikundig beschouwd, moge de koolzuur-ontleding in het licht weinig overeenkomst met de voeding der dieren hebben, uit een physiologisch oogpunt moet zij er geheel mede gelijk gesteld worden.

Zoo was dan de ademhaling der planten ontdekt, en Priestley's meening door overtuigende bewijzen weerlegd.

De uitkomsten van Ingenhousz werden na weinige jaren op de schitterendste wijze bevestigd en uitgebreid door de onderzoekingen van Théodore de Saussure. Ingenhousz' proeven waren slechts qualitatieve; Saussure voerde de quantitatieve methode der nieuwere chemie in onze wetenschap in. De toestellen, door Lavoisier en anderen uitgedacht, om de samenstelling van gasmengsels te bestudeeren, werden door Saussure bij zijne onderzoekingen