Pagina:De ademhaling der planten (1878).djvu/25

Deze pagina is gevalideerd
21
DE ADEMHALING DER PLANTEN.

worden. Doch Garreau toonde aan, dat haar rol ondergeschikt is aan die van het protoplasma; de mate toch waarin zij worden verbruikt, bleek afhankelijk te zijn van de verrichtingen van dit lichaam. Leerzaam is zijn vergelijking van de kiemende zaden van tarwe en klaver. Tarwekorrels zijn, gelijk iedereen weet, rijk aan meel, maar zij bevatten weinig protoplasma; klaverzaad is arm aan stikstofvrij voedsel, doch dubbel zoo rijk aan protoplasmatische stoffen als tarwezaad. Men zou nu allicht vermoeden, dat het meelrijke tarwezaad een veel krachtiger ademhaling zou vertoonen dan het klaverzaad, daar toch het meel bij dit proces wordt geoxydeerd en verbruikt. Het tegendeel bleek waar te zijn. Klaverzaad ademt in gelijke tijden eens zooveel koolzuur uit als tarwezaad; de intensiteit der ademhaling staat in rechtstreeksche verhouding tot den rijkdom aan protoplasma, zij is van het gehalte aan ademhalingsmateriaal binnen zekere grenzen onafhankelijk.

Deze en andere feiten leverden voldoende bewijzen voor de meening van Garreau, en thans wordt dan ook algemeen erkend, dat de ademhaling een functie is van het levend protoplasma. Talrijke nieuwe ontdekkingen kwamen later, zoowel op het gebied der plantenphysiologie als in de natuurkunde van den mensch, Garreau's stelling staven. Onder deze wensch ik een enkele te noemen. Het is de waarneming, dat de bewegingen van het protoplasma op dezelfde wijze van de aanwezigheid van zuurstof afhangen als het leven der organismen in het algemeen. Dit belangrijk resultaat werd door Kühne bij de studie van plantaardige cellen, door Engelmann bij het onderzoek van de trilharen in de slijmvliezen der kikvorschen verkregen.