zou mij echter veel te ver voeren, wilde ik dit onderwerp in zijn algemeene omtrekken behandelen; daarom geef ik er de voorkeur aan, u den aard dezer samenwerking toetelichten door de beschouwing van één klein onderdeel der natuurwetenschap. Ik kies daartoe de geschiedenis van onze kennis omtrent de ademhaling der planten.
Voordat ik tot mijn eigenlijk onderwerp overga, is het noodig een omstandigheid te vermelden, die aan de geheele geschiedenis van de leer der ademhaling een eigenaardig karakter verleent. Ik bedoel het feit dat de plantenphysiologen, die dit onderwerp bestudeerden, slechts zelden zich de moeite gegeven hebben, om hunne bevindingen in wijde kringen bekend te maken. Hunne waarnemingen zijn in geleerde verhandelingen neergelegd; besprekingen in populairen trant gaven zij niet ten beste. En toch bestonden er voor een dergelijke behandeling, reeds van de oudste tijden af, redenen te over. Eenigen tijd toch vóór de ontdekking van de ademhaling der planten, was door den engelschen scheikundige Priestley een geheel ander verschijnsel voor deze ademhaling aangezien. Hij had opgemerkt, dat sommige planten lucht, die door de ademhaling van dieren bedorven is, weer zuiveren en voor het leven der dieren geschikt maken kunnen. De uiterst belangrijke beschouwingen, door hem aan deze ontdekking geknoopt, verschaften haar spoedig groote bekendheid, en met het feit, werd ook de slechts in schijn juiste verklaring algemeen gehuldigd. Een bestrijding van de zijde der plantenphysiologen kon niet uitblijven. Doch, hoe vaak ook herhaald, hunne argumenten drongen slechts in beperkte kringen door; de leeken, ja zelfs de beoefe-