hoe kan ik ulieden helpen? 18 Want, die dat ongeluk over u gebracht heeft, die zal u van de hand uwer vijanden verlossen. 19 Trekt heen, gij geliefde kinderen, trekt heen; maar ik ben verlaten en eenzaam. 20 Ik heb mijn vreugdekleed uitgetrokken en het rouwgewaad aangedaan; ik wil tot den Eeuwige roepen levenslang.
21 Weest welgemoed, kinderen; roept tot God, zoo zal hij u verlossen van het geweld en de hand der vijanden. 22 Want ik hoop nu reeds, dat de Eeuwige u helpen zal, en ik zal vreugde hebben van den Heilige, over de barmhartigheid, die u welhaast wedervaren zal van onzen eeuwigen Heiland. 23 Ik heb ulieden laten wegtrekken met treuren en weenen, maar God zal u aan mij wedergeven met blijdschap en vreugde eeuwiglijk. 24 En gelijk zij, die rondom Zion wonen, nu uwe gevangenschap gezien hebben, alzoo zullen zij ook haast zien de hulp van uwen God, die over u komen zal met groote heerlijkheid en eeuwigen troost.
25 Gij, kinderen, lijdt geduldig den toorn, die van God over u komt; want uw vijand heeft u vervolgd; en gij zult in korten tijd zijn verderf zien en op hunne halzen zult gij treden. 26 Mijne teedere [kinderen] moesten op scherpe wegen gaan, zij zijn weggevoerd als eene kudde van de vijanden geroofd. 27 Weest welgemoed, gij kinderen, en roept tot God; want die u heeft laten wegvoeren, zal u niet vergeten. 28 Want, gelijk gij u benaarstigd hebt van God af te wijken, alzoo bekeert u nu en benaarstig u tienmaal meer [1]om den Heer te zoeken. 29 Want die deze straf over u heeft laten gaan, zal u helpen en eeuwig verblijden.
30 Jeruzalem, wees welgemoed; want hij zal u troosten, naar wien gij genoemd zijt. 31 Onzalig, die u leed gedaan en [2]over uwen val zich verheugd hebben! Onzalig de steden, in welke uwe kinderen zijn dienst baar geweest, en onzalig, die uwe kinderen gevangen houdt! 33 Want gelijk zij over uwen val gejuicht en over uw verderf zich verheugd heeft, zoo zal zij bedroefd zijn, als zij verwoest wordt. 34 En ik wil hare macht wegnemen, op welke zij trotsch is en haren roem in rouw veranderen. 35 Want een vuur zal over haar komen van den Eeuwige, vele dagen lang; [3]en de veldduivelen zullen hunne woning in haar hebben een langen tijd. 36 Zie rondom u. Jeruzalem, tegen het Oosten, en zie den troost, die van God komt. 37 [4]Zie, uwe kinderen, die weggevoerd zijn, komen; ja zij komen, vergaderd beide van het Oosten en van het Westen door het woord des Heiligen, en roemen Gods eer.
HOOFDSTUK 5.
Opwekking van Jeruzalem tot vreugde over den terugkeer van het volk.
1 TREK uw rouwkleed uit, Jeruzalem, en trek het heerlijke versiersiel van God aan eeuwiglijk.
2 [5]Trek het gewaad van Gods gerechtigheid aan, zet de kroon der heerlijkheid des Eeuwigen op uw hoofd.
3 God zal uwe heerlijkheid onder den ganschen hemel openbaren;
4 want uw naam zal door God genoemd worden eeuwiglijk: vrede der gerechtigheid, prijs der godzaligheid.
5 [6]Maak u op, Jeruzalem, en treed op de hoogte en zie rondom tegen
het Oosten, en zie uwe kinderen, die beide van het Westen en van het Oosten vergaderd zijn door het woord des Heiligen, en zich verheugen, dat God weder aan hen gedacht heeft.
6 Zij zijn te voet van u door de vijanden weggevoerd; maar God brengt hen tot u, [7]verhoogd met eere, als [8]kinderen des rijks.
7 Want God wil alle hooge bergen en eeuwige duinen vernederen, en de dalen tot een effen grond vullen, opdat Israël veilig wandele door Gods heerlijkheid.
8 Maar de bosschen en alle wel-