HOOFDSTUK 9.
Judas sneuvelt in den strijd tegen de Syriërs. — Zijn broeder Jonathan volgt hem op. — Alcimus sterft. — Mislukte veldtocht van Bacchides.
1 ONDERTUSSCHEN, toen Demetrius vernam, dat [1] Nicánor met zijn heir geslagen en omgekomen was, zond hij weder in Judéa deze twee, [2]Bacchides en Alcimus, en met hen zijn beste krijgsvolk, dat in de veldslagen op de rechterzijde placht te staan.2 Dezen trokken naar Gilgal en belegerden en veroverden Masloth in Arbéla en doodden daar velen.
3 Daarna in het honderdtweeënvijftigste jaar, in de eerste maand, 4 trokken zij naar Jeruzalem en vandaar naar Beréa met twintigduizend man te voet en tweeduizend te paard. 5 En Judas legerde zich bij Laïsa met drieduizend man. 6 Maar, toen zijn volk zag, dat de vijanden zulk eene groote macht hadden, verschrikten zij en vluchtten, zoodat er niet meer bij Judas bleven dan achthonderd man. 7 Toen nu Judas zag, dat zijn heir niet bij elkander bleef en nochtans de vijanden op hen aandrongen, werd hij bang; en toen hij zag, dat hij geen tijd had om zijn volk te bemoedigen en verder bijéén te brengen, 8 sprak hij in dezen angst tot de overgeblevenen: Staat op en laat ons beproeven of wij de vijanden kunnen aantasten en slaan. 9 Maar zij wilden niet en kantten zich tegen hem, zeggende: Het is niet mogelijk, dat wij iets uitvoeren; maar laat ons voor ditmaal wijker en weder aftrekken en onze broeders, die ván ons geloopen zijn, weder bijéénbrengen; dan willen wij weder tot de vijanden trekken en hen aantasten: nu zijn wij veel te weinig. 10 Maar Judas sprak: Dat zij verre, dat wij vluchten zouden! Is onze tijd gekomen, zoo willen wij dapper sterven om onzer broeders wil en onze eer niet te schande laten worden. 11 En de vijanden stonden op en maakten hunne slagorde aldus: in de voorhoede waren de schutters, en de beste krijgslieden stonden vóóraan de spits; de ruiterij was gedeeld in twee hoopen, aan elke zijde een;12 de hoofdman Bacchides was op de rechterzijde; en met deze slagorde trokken zij voort met groot geschreeuw en bliezen de trompetten. 13 Toen liet Judas óók de [3] trompetten blazen en streed met hen van den morgen tot den avond, dat de aarde dreunde van het groote gedruisch. 14 Toen nu Judas zag, dat aan de rechterzijde Bacchides zelf en tevens de groote macht was, viel hij aldaar aan, hij en de anderen, die hun leven waagden, 15 en zij verschrikten ze en sloegen dien hoop aan de rechterzijde op de vlucht en joegen hen na tot aan den berg Asdod. 16 Maar, toen die aan de linkerzijde dit zagen, dat Judas de anderen najoeg, volgden zij Judas ook schielijk na. 17 Toen moest Judas dezen tekeergaan en verweerde zich lang; en er had een harde strijd plaats, zoodat er velen gewond werden en omkwamen aan weerszijden,18 totdat Judas eindelijk óók omkwam; toen vluchtten de overigen. 19 En Jonathan en Simon namen het doode lichaam van hunnen broeder Judas en begroeven het in het graf zijner vaderen. 20 En al het volk Israël droeg rouw over Judas, een langen tijd, en zij beklaagden hem zeer en zeiden: 21 Ach, dat de held omgekomen is, die Israël beschermd en verlost heeft! 22 Dit is de historie van Judas; maar hij heeft behalve dat nog veel meer groote daden gedaan, die wegens de menigte niet alle beschreven zijn. 23 Na den dood van Judas werden de goddelooze en afvallige lieden weder machtig in het geheele land Israël. 24 En in dezen tijd was er een groote 25hongersnood in het land, zoodat al het volk zich aan Bacchides overgaf. 25 Toen verkoos Bacchides goddelooze mannen, die hij tot ambtheden maakte. 26 En hij liet overal den aanhang en de vrienden van Judas opzoeken en vóór zich brengen, om zich aan hem te wreken en zijnen moedwil aan hen te oefenen. 27 En er was in Israël zulk een droefnis