Pagina:De apocriefe boeken (1906).pdf/124

Deze pagina is proefgelezen

en jammer, als er niet geweest is, sedert men geen profeten gehad heeft. 28 Daarom kwam de aanhang van Judas te zamen en zij spraken tot Jonathan:29 Na den dood van uwen broeder Judas hebben wij niemand meer hem gelijk, die ons beschermen kan tegen onze vijanden en Bacchides, die ons vervolgen; 30 daarom verkiezen wij u in zijne plaats tot vorst en hoofdman om dezen oorlog te voeren. 31 Alzoo werd Jonathan hun vorst en regeerde in zijns broeders plaats.

32 Toen Bacchides dat gewaarwerd, liet hij hem zoeken, opdat hij hem ombracht. 33 Maar toen Jonathan en Simon, zijn broeder, dat merkten, vluchtten zij en allen, die bij hen waren, in de woestijn Tekóa, en sloegen een leger op aan het meer Aspar. 34 Dit vernam Bacchides en maakte zich op en trok hun tegemoet. 35 Nu had Jonathan zijn broeder Johannes, een hoofdman, naar zijne vrienden, de Nabatheërs, gezonden, om hen te bidden, dat zij hunne have en goederen in hunne stad nemen en bewaren wilden. 36 Maar de kinderen van Jambres trokken uit Medeba en overvielen Johannes en grepen hem en namen alwat hij met zich voerde en brachten het in hunne stad. 37 Daarna werd aan Jonathan en Simon, zijnen broeder, geboodschapt, dat de kinderen van Jambres eene groote bruiloft aanrichtten en dat zij de bruid zouden halen van Nadabath met groote pracht; want zij was de dochter van een vorst uit Kanaän. 38 Nu gedachten Jonathan en Simon, dat deze hunnen broeder Johannes gedood hadden; daarom trokken zij op en verborgen zich aan den berg en loerden op de kinderen van Jambres. 39 Toen nu de bruidegom aankwam met zijne vrienden en met veel volk en goederen, met trommels en fluiten en kostelijk sieraad, 40 vielen Jonathan en Simon uit het gebergte en tastten hen aan en sloegen er velen dood, zoodat de overigen in het gebergte ontloopen moesten; en zij roofden al hunne goederen. 41 Toen veranderde de bruiloft in hartzeer en het fluitgespeel in gejammer. 42 Alzoo wreekten dezen den moord, aan hunnen broeder begaan, en keerden weder en trokken naar den Jordaan.

43 Nu kwam Bacchides óók aan den Jordaan, met een groot heir, op den sabbat. 44 Toen sprak Jonathan tot zijn volk: Staat op en rust u toe tot den slag, want nu kunt gij hier niet stilliggen gelijk tevoren; 45 want de vijanden zijn nabij en wij moeten ons weren, dewijl wij toch niet ontkomen kunnen, want wij hebben vijanden vóór ons en achter ons, ook is de Jordaan aan de ééne zijde en aan de andere zijn moerassen en gebergten. 46 Daarom moet gij tot den tempel roepen, dat gij van de vijanden moogt verlost worden. 47 En zij vielen aan: en Jonathan sloeg naar Bacchides, maar Bacchides week terug. 48 Toen sprong Jonathan en zijn volk in den Jordaan en zij kwamen over de rivier; en het volk van Bacchides was zoo moedig niet, dat zij zich in het water begaven. 49 En op dezen dag zijn van het heir van Bacchides omgekomen duizend man.

50 Daarom trok Bacchides weder af en kwam te Jeruzalem en begon de steden in het land te versterken; hij liet poorten en hooge muren bouwen om Jericho, Emmaüs, Beth-Horon, Beth-El, [1]Timnath, Faraton Thefon, 51 en legde er krijgsvolk in tot eene bezetting, om Israël te kwellen. 52 Desgelijks liet hij versterken Beth-Zur. Gaza en den berg te Jeruzalem, en legde er ook krijgsvolk in en verzorgde hen met levensmiddelen.53 En hij nam de kinderen der voornaamste lieden tot gijzelaars en hield hen op den burg te Jeruzalem. 54 In het honderddrieënvijfstigste jaar, in de tweede maand, gebood Alcimus ook de binnenste muren des voorhofs, de naaste bij den tempel, [2] welke de heilige profeten hadden laten bouwen, omver te werpen. 55 En toen men dat begon, strafte God Alcimus, zoodat het begonnen werk weder verhinderd werd; want hem overviel eene beroerte, zoodat

  1. Richt. 14:1.
  2. Ezra 6: 14.