Pagina:De apocriefe boeken (1906).pdf/153

Deze pagina is proefgelezen

Patroclus, met twintigduizend man, opdat hij de Joden geheel uitroeien zou zou en voegde hem een hoofdman toe, genaamd Gorgias, een ervaren krijgsman.10 Maar Nicánor dacht, dat hij van de gevangen Joden het geld krijgen zou, hetwelk de koning den Romeinen jaarlijks geven moest, namelijk tweeduizend talenten. 11 Daarom zond hij terstond in de zeesteden hier en daar en liet uitroepen, dat hij de Joden verkoopen wilde, negentig vor een talent; want hij dacht niet, dat de straf van God hem zoo nabij was.

12 Toen nu Judas hoorde van den tocht, dien Nicánor voorhad, hield hij het den Joden voor, die bij hem waren, dat er een heir komen zou. 13[1] Wie nu versaagd waren en het vertrouwen op God niet hadden, dat hij straffen zou, liepen weg en vloden. 14 Maar de andere verkochten alwat zij hadden en baden den Heer, dat hij hen toch verlossen wilde, welke Nicánor al verkocht had, eer hij hen gevangen had; 15 en, indien hij het niet om hunnentwil doen wilde, dat hij het toch doen zou om het verbond, hetwelk hij met hunne vaderen gemaakt had, en om zijnen heerlijken naam, naar welken zij genoemd zijn.

16 Toen nu Makkabeüs zijne lieden te zamen gebracht had, bij de zesduizend man, vermaande hij hen ten zeerste, dat zij niet zouden ontstellen voor de vijanden, noch vreezen voor de groote menigte der heidenen, die hen tegen recht en billijkheid plaagden, maar zich dapper verweren 17 en denken aan de smaadheid, welke zij der heilige plaats aangedaan, en hoe zij de stad gehoond en geplaagd en de vaderlijke wet afgeschaft hadden. 18 [2]Zij verlaten zich (sprak hij) op hun harnas en zijn vol trotschheid; maar wij verlaten ons op den almachtigen God, die in één oogenblik niet alleen degenen die nu tegen ons optrekken, maar de geheele wereld terneder kan slaan. 19 En hij verhaalde hun ook alle geschiedenissen, hoe God zoo dikwijls hunne vaderen genadig geholpen had; [3] hoe Sanherib met honderdvijfentachtigduizend man in één nacht omgekomen was; 20 hoe het in den veldslag te Babylon tegen de Galatiërs gegaan was; hoe zij allen in grooten nood gekomen waren, achtduizend Joden en vierduizend Macedoniërs; hoe de Macedoniërs den moed verloren en die achtduizend Joden alleen met Gods hulp honderdtwintigduizend man verslagen en grooten buit daardoor verkregen hadden.

21Toen hij hen met zulke woorden kloekmoedig gemaakt had, dat zij voor de wet en hun vaderland gaarne sterven wilden, maakte hij vier hoopen 22 en stelden zijne broeders vooraan in de slagorden, dat zij ze aanvoeren zouden, namelijk Simon, Jozef en Jonathan, en voegde aan elk vijftienhonderd man toe. 23 Daarna liet hij Eleazer het heilige boek lezen en gaf hun een krijgsteeken: dat God hen zou helpen, en trok alzoo vooraan in de slagorde voor de anderen uit en tastte Nicánor aan. 24 En de almachtige God stond hen bij, dat zij het geheele heir op de vlucht sloegen en vele wonden toebrachten, en bij de negenduizend versloegen; 25 en zij joegen degenen na, [4] die gekomen waren om de Jodente koopen, en ontnamen hun het geld. 26 En nadat zij de vijanden achterna gejaagd hadden, moesten zij weder omkeeren, want het was de avond vóór den sabbat; dit was de oorzaak, dat zij ophielden hen te vervolgen. 27Daarna plunderden zij en namen het harnas en het wapentuig, en hielden den sabbat en loofden en prezen God, die hen op dien dag behouden, en weder begonnen had zijne genade te betoonen. 28 Na de sabbat deelden zij den buit uit onder de armen, weduwen en weezen; en het overige behielden zij voor zichzelf en voor hunne kinderen. 29 En zij hielden een algemeen gebed, dat de barmhartige God zijnen toorn geheel van hen wilde afwenden. 30 Daarna leverden zij vele veldslagen met [5]Timotheüs en [6]Bacchides, en versloegen over de twintigduizend man en veroverden

  1. 1 Makk. 3:56.
  2. Ps. 20:8.
  3. 2 Kon. 19:35
  4. 1 Makk. 3:41.
  5. 1 Makk. 5:6, 34.
  6. 1 Makk. 9:1.