worden en een tijd lang woest zijn. 7 Maar God zal zich hunner weder ontfermen en ze in het land terugvoeren en zij zullen het huis bouwen niet zooals het eerst geweest is, tot der tijden loop vervuld is. En daarna zullen zij terugkeeren uit hunne gevangenissen en Jeruzalem opbouwen en het huis Gods zal daarin prachtig gebouwd worden voor eeuwig, gelijk de profeten gesproken hebben. 8 En de heidenen zullen zich bekeeren, dat zij God den Heer waarlijk vreezen; en zij zullen hunne afgoden verlaten en te Jeruzalem komen en daar wonen. 9 En alle heidenen en koningen zullen zich in haar verheugen en Israëls God aanbidden. 10 Zoo hoort nu, mijne zonen, naar uwen vader: dient den Heer in waarheid en houdt u aan hem oprechtelijk. 11 Doet hetgeen hij geboden heeft, en leert dat uwen kinderen, opdat zij ook aalmoezen geven, dat zij God altijd vreezen en hem betrouwen van ganscher harte. 12 En lieve kinderen, hoort naar mij en blijft niet hier te Ninevé; maar wanneer gij uwe moeder óók begraven hebt, naast mij, in mijn graf, maakt u alsdan op, dat gij vanhier trekt;13 want ik zie, dat de zonde van Ninevé aan haar een einde zal maken.
14 En terstond na den dood zijner moeder trok Tobía met zijne vrouw, kinderen en kindskinderen weg van Ninevé, en reisde naar Medië tot zijnen schoonvader en de vrienden zijner vrouw, en vond hen frisch en gezond, in een goeden, gerusten ouderdom, en hij verzorgde hen. 15 En toen zij stierven, drukte hij hun ook de oogen toe, en kreeg alzoo Raguels geheele bezitting en goederen, en leefde tot in het vijfde geslacht en zag zijne kinderen en kindskinderen.16 En toen hij negenennegentig jaren oud was, die hij in de vreeze Gods vergenoegd had doorgebracht, begroeven zijne vrienden hem. 17 En zijn geheele geslacht ging voort heilig te wandelen en te leven, zoodat zij aangenaam waren voor God en de menschen en bij allen, die in het land woonden.
HET BOEK
JEZUS SIRACH.
HOOFDSTUK 1.
Roem der wijsheid en der godsvrucht.
1 [1]ALLE wijsheid is van God, den Heer, en is bij hem eeuwiglijk. 2 Wie heeft te voren gedacht hoeveel zand in de zee, hoeveel druppels in den regen, en hoeveel dagen der wereld er worden zouden? [2] Wie heeft tevoren gemeten hoe hoog de hemel, hoe breed de aarde, hoe diep de zee zou zijn? 3 Wie heeft God ooit geleerd wat hij zou maken? 4 Want zijne wijsheid is vóór alle dingen en het inzicht des hoogsten verstands is van alle eeuwen. 5 Het woord van God, den Allerhoogste, is de fontein der wijsheid, en hare uitvloeiselen zijn eeuwige geboden. 6 Wie kon anders weten, hoe men de wijsheid en geschiktheid verkrijgen zou? 7 Eén is verstandig, de allerhoogste, almachtige Schepper aller dingen, een machtig koning, een zeer verschrikkelijk, 8 die op zijnen troon zit, een heerschend God; 9 die heeft ze door zijnen Heiligen Geest geschapen; die heeft alles tevoren gedacht, geweten en afgemeten, 10 en heeft de wijsheid uitgegoten over al zijne werken en over alle vleesch, naar zijne genade, en geeft ze aan degenen, die hem liefhebben.