11 De vrees des Heeren is eer en roem, vreugde en eene schoone kroon; 12de vrees des Heeren maakt het hart vroolijk en geeft vreugde en blijdschap eeuwiglijk. 13 Wie den Heer vreest, dien zal het welgaan in den laatsten nood, en hij zal eindelijk den zegen verkrijgen. 14 God lief te hebben is de allerschoonste wijsheid; 15 en, wie haar te zien krijgt, bemint haar, want hij ziet wat groote wonderen zij doet.16 [1]De vrees des Heeren is een begin tot de wijsheid en is in den moederschoot reeds den geloovigen ingeschapen en woont alleen bij de uitverkorenen vrouwen, en men vindt haar alleen bij de rechtvaardigen en geloovigen. 17 De vrees des Heeren is de rechte godsdienst. 18 De godsdienstigheid zal het hart bewaren en rechtvaardig maken en geeft vreugde en blijdschap. 19 Wie den Heer vreest, dien zal het welgaan; en als hij troost noodig heeft, zal hij gezegend zijn. 20 God te vreezen is de volheid der wijsheid en overvloed van hare vruchten. 21 Zij vervult het geheele huis met hare gaven en alle vertrekken met haren schat. 22 De vrees des Heeren is eene kroon der wijsheid, 23 en geeft rijken vrede en heil. 24 Deze wijsheid maakt recht schrandere lieden; en wie aan haar vasthoudt, dien helpt zij uit met eer. 25 Den Heer te vreezen is de wortel der wijsheid, en hare takken groenen eeuwiglijk.
26 De vrees des Heeren weert de zonde; 27 want, wie zonder vrees is, behaagt Gode niet, en zijne vermetelheid zal hem tenederwerpen; 28 maar een ootmoedige verbeidt den tijd, die hem troosten zal. 29 Want, alhoewel zijne zaak een tijd lang onderdrukt wordt, 30 zullen nochtans de vromen zijne wijsheid roemen. 31 De goddeloose is Gods woord een gruwel; 32want het is een schat der wijsheid, die hem verborgen is. 33 Mijn zoon, wilt gij wijs worden, zoo houd de geboden; zoo zal God u de wijsheid geven; 34 [2]want de vrees des Heeren is de rechte wijsheid en tucht, 35 en het geloof en de lijdzaamheid behagen Gode. 36 Zie toe, dat uwe godsvrucht geen geveinsdheid zij, en gij hem niet dient met een valsch hart. 37 Zoek geen roem bij de lieden door geveinsdheid; en zie toe, wat gij spreekt, 38 en verhef u niet, opdat gij niet valt en te schande wordt, 39 en de Heer uwe streken openbare en u openlijk voor de lieden ternederstorte:40 omdat gij God niet in de rechte vreeze gediend hebt, maar uw hart valsch geweest is.
HOOFDSTUK 2.
Vermaning tot geduld in droefenis.
1 [3]MIJN kind, wilt gij Gods dienaar zijn, zoo schik u tot aanvechting. 2 Houd vast en verdraag en wankel niet, als men u daarvan aflokt. 3 Houd u aan God en wijk niet [van hem], opdat gij altoos sterker wordt. 4 Alles wat u overkomt, lijd dat; en wees geduldig in allerleo droefnissen; 5 [4]want gelijk het goud en zilver in den over, alzoo worden degenen, die Gode behagen, door het vuur der droefnis beproefd. 6 Vertrouw op God, zoo zal hij u uithelpen; maak uwe wegen recht en hoop op hem. 7 Gij, die den Heer vreest, vertrouwt op hem; want het zal u niet mislukken. 8 Gij, die den Heer vreest, hoopt het beste van hem, 9 zoo zal u altijd genade en troost wedervaren. 10 Gij, die den Heer vreest, verbeidt zijne genade en wijkt niet, opdat gij niet tegrondegaat. 11 Ziet de voorbeelden der ouden aan en merkt ze op: wie is ooit te schande geworden, die op hem gehoopt heeft? 12 Wie is er ooit verlaten, die in de vreeze Gods gebleven is, of wie is er ooit van hem versmaad, die hem aangeroepen heeft?13 [5]Want de Heer is genadig en barmhartig en vergeeft zonden en helpt in den nood. 14 Wee dengenen, die aan God versagen en niet vasthouden, en wee den