Pagina:De apocriefe boeken (1906).pdf/60

Deze pagina is proefgelezen

21 Scheid u niet van eene verstandige en vrome vrouw; want zij is edeler dan eenig goud.

22 Mishandel een getrouwen knecht en vlijtigen arbeider niet. 23 Heb een vromen knecht lief en verhinder hem niet, zoo hij vrij kan worden.

24 Hebt gij vee, sla het gade; en indien het u nut is, behoud het.

25 Hebt gij kinderen, onderwijs hen en buig hunnen hals van jongs af. 26 Hebt gij dochters, bewaar haar lichaam en verwen ze niet. 27 Geef uwe dochter ten huwelijk, zoo hebt gij een groot werk gedaan, en geef haar aan een verstandig man.

28 Hebt gij eene vrouw, die u lief is, laat u niet van haar afwenden om haar te verstooten; en vertrouw de gehate niet.

29 Eer uwen vader van ganscher harte en vergeet niet hoeveel smart gij uwen moeder hebt gekost; 30 en gedenk, dat gij van hen geboren zijt, en wat kunt gij hun doen voor hetgeen zij aan u gedaan hebben?

31 Vrees den Heer van ganscher harte en houd zijne priesters in eer. 32 Bemin hem, die u gemaakt heeft met alle krachten, en verlaat zijne dienaars niet. 33 In het kort, vrees den Heer en eer den priester; 34 en geef hun hun deel, 35 [1]gelijk u geboden is, van de eerstelingen en schuldoffers en hefoffers, en wat meer geheiligd wordt ten offer, en allerlei heilige eerstelingen.

36 Bied den arme uwe hand, opdat gij rijkelijk gezegend wordt 37 en uwe weldaad u aangenaam make bij alle levende menschen; [2]ja betoon ook aan de dooden uwe weldaad. 38 [3]Laat de weenenden niet zonder troost, maar treur met de treurigen. 39 Zie er niet tegen op de kranken te bezoeken; want deswege zult gij bemind worden.

40 Wat gij doet, denk aan het einde, zoo zult gij nooit kwaaddoen.


HOOFDSTUK 8.
Hoe men zich verstandig en rechtschapen jegens anderen gedraagt.


1 TWIST niet met een machtige, opdat gij hem niet in de handen valt. 2 Twist niet met een rijke, opdat hij niet het overwicht over u hebbe. 3 Want velen laten zich met geld omkoopen en het beweegt ook wel het hart der koningen.

4 Twist niet met een snapper, opdat gij geen hout aandraagt tot zijn vuur.

5 Scherts niet met een onbeschaafd mensch, opdat hij uw geslacht niet onteere.

6 Verwijt dien zijne zonde niet, die zich verbetert; en bedenk, dat wij alles nog schuld op ons hebben.

7 Veracht den ouderdom niet; want wij denken óók oud te worden.

8 Verheug u niet, omdat uw vijand sterft; gedenk, dat wij allen sterven moeten.

9 Veracht niet hetgeen de wijzen spreken, maar schik u naar hunne spreuken; 10 want van hen kunt gij wat leeren, en hoe gij u gedragen moet jegens groote lieden. 11 Acht uzelf niet wijzer dan de ouden; want zij hebben het ook van hunne vaderen geleerd; 12 want van hen kunt gij leeren, hoe gij moet antwoorden, als het noodig is.

13 Blaas des goddeloozen vuur niet aan, opdat gij niet mede verbrandt.

14 Sta niet op tegen een lasteraar, opdat hij uwe woorden niet verdraaie.

{{gap|15 Leen niemand, die machtiger is dan gij zijt; maar leent gij, zoo acht het als verloren. 16 Word geen borg boven uw vermogen; maar doet gij het, zoo denk te betalen.

17 Richt niet met den rechter; want men spreekt het oordeel zooals hij wil.

  1. Num. 18:8-21, Deut. 12:19.
  2. 2 Sam. 2:5.
  3. Rom. 12:15.