4Wie geweld oefent in het gericht, is evenals een hofmeester, die eene maagd schendt, welke hij bewaren moest.
5 De eene zwijgt en wordt wijs bevonden; de andere wordt gehaat, omdat hij veel zwetst. 6 De eene zwijgt, omdat hij zich niet kan verantwoorden, de andere zwijgt en wacht zijn tijd af:7 een wijs man zwijgt, totdat hij zijnen tijd ziet, maar een haastige dwaas kan den tijd niet afwachten.
8 Wie veel snapt, maakt zicht gehaat; en wie zichzelf veel macht aanmatigt, op dien wordt men toornig.
9 Het gelukt menigeen in kwade zaken, maar het strekt hem tot verderf.
10 Er is menige gave, die geen voordeel aanbrengt, maar er is ook menige gave, die eene dubbele vergelding heeft.
11 Wie veel pronkt, verderft er door; maar wie zich nederig houdt, komt op.
12 Menigeen koopt in het eerst voor weinig geld een betaalt het nochtans zevenvoudig.
13 Een wijs man geeft aan zijn geschenk waarde door liefelijke woorden; maar wat de dwazen schenken, maken zij zelf onwaardig. 14 Het geschenk des dwazen, zal u niet veel baten; want met één oog geeft hij en met zeven oogen ziet hij wat hij daarvoor krijgen zal. 15 Hij geeft weinig en verwijt iemand veel en roept het uit als een wijn-uitroeper: 16 heden leent hij, morgen wil hij het wederhebben: dat zijn verdrietige lieden. 17 De dwaas klaagt: Mij is niemand getrouw, niemand dankt mij voor mijne weldaden; 18 zelfs wie mijn brood eten, spreken niets goeds van mij. 19 O hoe dikwijls en van hoevelen wordt hij bespot! 20 Hij valt gevaarlijker door zulke woorden, dan dat hij van den zolder viel; zoo gaat het den ondeugenden, dat zij toch ten laatste schielijk moeten vallen.
21 Een lomp, ongemanierd mensch praat onvoorzichtig en snapt altoos voort, zooals het hem invalt. 22 Wanneer een dwaas al wat goeds spreekt, deugt het toch niet, want hij spreekt het niet ter rechter tijd.
23 Menigeen wordt door zijne armoede belet kwaad te doen: daarvan heeft hij dit voordeel, dat hij geen kwaad geweten heeft.
24 Menigeen doet liever het ergste, dan dat hij zijne eer verliest, en doet het om der goddeloozen wil.
25 Menigeen dient den vriend uit schaamte en juist daardoor verkrijgt hij hem tot vijand.
26 De leugen is eene leelijke schandvlek aan een mensch en zij is gemeenzaam bij ongemanierde lieden. 27 Een dief is niet zoo kwaad als een mensch, die zich aan leugens gewent; maar ten laatste komen zij beiden aan den galg. 28 Liegen is voor den mensch een schandelijk ding, en hij kan nooit tot eer komen.
29 [1]Een wijs man brengt zichzelf tot eer door zijne wijze woorden, en een verstandig man is lief en waard bij vorsten.30 [2]Wie zijnen akker naarstig bouwt, maakt zijnen hoop groot; en wie zich bij vorsten zoo gedraagt, dat hij lief en waard is, kan veel kwaads voorkomen.
31 [3]Geschenken en gaven verblinden de wijzen en leggen hun een toom in den mond, dat zij niet kunnen bestraffen.
32 De wijsheid van een man, die haar niet gebruikt, en een schat, die verborgen is, waartoe zijn beide nut? 33 Het is beter, dat de onverstandige zich verbergt dan de wijze.
HOOFDSTUK 21.
Waarschuwing voor de zonde. — Het verschil tusschen wijzen en dwazen.
1 MIJN kind, hebt gij gezondigd, zoo doe het niet meer en bid, dat u de vorige zonden ook vergeven worden. 2 Vlied voor de zonde als voor eene