en daarna te Zion eene vaste plaats gekregen; 15 en hij heeft mij in de heilige stad gezet, opdat ik te Jeruzalem regeeren zoude.
16 Ik ben ingeworteld bij een geërd volk, dat Gods erfdeel is. 17 Ik ben hoog gewassen als een cederboom op den Libanon, en als een cypresseboom op het gebergte Hermon. 18 Ik ben opgewassen als een palmboom aan het water, en als de roozeboomen, die men te Jericho kweekt; 19 als een schoone olijfboom op een fraai veld; ik ben opgewassen als een ahornboom. 20 Ik gaf een liefelijken geur van mij, als kaneel en kostelijke kruiden, 21 en als de beste mirre, als galban en sardónyx en mirre, en de wierook in den tempel.22 Ik breidde mijne takken uit als een eik, en mijne takken waren schoon en vermakelijk; 23 ik gaf een liefelijken geur van mij als de wijnstok, 24 en mijne bloesems brachten heerlijke en rijke vruchten. 25 [1]Komt herwaarts tot mij, gij allen, die mij begeert, 26 en verzadigt u aan mijne vruchten.
27 [2]Mijne heer is zoeter dan honing en mijne gave zoeter dan honingzeem. Wie van mij eet, die hongert altoos naar mij; 29 en wie van mij drinkt, dien dorst altoos naar mij; 30 wie mij gehoor geeft, wordt niet te schande; 31 en wie mij volgt, zal onschuldig blijven.
32 Dit alles is juist het boek des verbonds, met den hoogsten God gemaakt, 33 namelijk de wet, welke Mozes den huize Jakobs tot een schat bevolen heeft; 34 waaruit de wijsheid gevloten is, gelijk de rivier [3]Pison, als zij hoog is, 35 en gelijk de rivier de Tiger, als zij overloopt in de lente; 36 36 waaruit het verstand gevloten is, gelijk de Eufraat, als hij hoog is, en gelijk de [4]Jordaan in den oogst. 37 Daaruit is de tucht voortgekomen, gelijk het licht, en gelijk de rivier de Nijl in den herfst. 38 Hij is er nooit geweest, die haar uitgeleerd heeft, en hij zal nimmer geboren worden, die haar doorgronden kan; 39 want haar zin is rijker dan eenige zee, en haar woord [5]dieper dan eenige afgrond. 40 Maar ik ben voortgekomen als een beekje uit den stroom en gelijk eene waterleiding in de lusthof. 41 Ik sprak: ik wil mijnen tuin beproeven 42en drenken mijne weide; 43 daar worden mijne beekjes tot groote rivieren,44 en mijne rivieren worden eene groote zee; 45 want mijne leer licht zoo wijd als de lichte morgen en zij schijnt ver. 46 Ook stort mijne leer eene profetie uit, die eeuwig blijven moet. 47 Daar ziet gij, dat ik niet voor mij alleen arbeid, maar voor allen, die de wijsheid begeeren.
HOOFDSTUK 25.
Lof der wijsheid, der eendracht en der godsvrucht.Schildering van een booze vrouw.
1 DRIE schoone dingen zijn er, die beiden, Gode en den menschen, behagen.
2 [6]als broeders éénsgezind zijn, en de geburen zich liefhebben, en man en vrouw elkander verstaan.
3 Drie stukken zijn er, waartegen ik van harte vijandig ben, en hun bestaan verdriet mij zeer: 4 als een arme hoovaardig is, en een rijke gaarne liegt, en een oude dwaas een overspeler is.
5 Als gij in de jeugd niet vergadert, wat zult gij in den ouderdom vinden? 6 O hoe fraai staat het, als de grijze hoofden wijs en de ouden verstandig 7 en de beheerschers schrander en voorzichtig zijn! 8 Dit is de kroon der ouden, als zij veel ondervonden hebben, en hunne eer is God te vreezen. 9 Negen stukken zijn er, die ik in mijn hart als hoog te prijzen houd, en het tiende wil ik met mijnen mond noemen: 10 een man, die vreugd aan zijne kinderen heeft; die beleeft, dat hij zijne vijanden niet ondergaan: 11 [7]welgelukkig is hij, die eene verstandige vrouw heeft; die met zijn spreken geen schade doet; die niet dienen moet dezulken, die het niet