waardig zijn; 12 [1]welgelukkig die een getrouwen vriend heeft; welgelukkig die verstandig is; 13 en die leert waar men het gaarne hoort; o hoe groot is hij, die wijs is! — 14 Maar wie God vreest, boven dien is niemand: 15 want de vreeze Gods gaat boven alles: 16 wie daaraan vasthoudt, waarbij kan men dien vergelijken?
17 Er is geen leed zoo groot als harteleed; 18 er is geen list boven vrouwenlist; 19 er is geen loeren boven het loeren des bijdigaards;20 er is geen wraakgierigheid boven de wraakgierigheid der vijanden; 21 er is geen hoofd zoo listig als het hoofd der slang, en er is geen toorn zoo bitter als de toorn der vrouwen. 22 Ik wil liever bij leeuwen en draken wonen, dan bij eene kwade vrouw. 23 Als zij kwaad wordt, [2]verandert zij haar aangezicht en wordt zoo donker als een zwarte zak. 24 Haar man moet zich over haar schamen; en als men het hem verwijt, doet het hem zeer in het hart. 25 Alle boosheid is gering tegen de boosheid der vrouwen: haar geschiede hetgeen den goddeloozen geschiedt.
26 Eene snapachtige vrouw is voor een stillen man gelijk een opgaande zandweg voor een grijsaard. 27 Laat u niet bedriegen, omdat zij schoon is, 28en begeer haar daarom niet. 29 Als de vrouw den man rijkt maakt, is er niets dan twist, verachting en groote smaad. 30 Eene kwade vrouw maakt een bedroefd hart, een treurig aangezicht en zieleleed. 31 Eene vrouw, waaraan de man geen vreugde heeft, maakt hem onverschillig voor alle dingen.32 [3]De zonde stamt af van eene vrouw en om harentwil moeten wij allen sterven. 33 Gelijk men het water geen doortocht moet laten, zoo moet men aan eene kwade vrouwe haren wil niet laten. 34 Wil zij u niet aan de hand gaan, zoo scheid u van haar.
HOOFDSTUK 26.
De booze en deugdzame vrouw.
1 WELGELUKKIG is hij, die eene deugdzame vrouw heeft: dan leeft hij wel ééns zoo lang.
2 Eene huiselijke vrouw is haren man eene vreugd en verwekt hem een goed, gerust leven.
3 [4]Eene deugdzame vrouw is eene edele gave, en wordt aan dengeen gegeven, die God vreest.
4 Hij zij rijk
of arm, zoo is het hem een troost en maakt hem altijd vroolijk.
5 Drie dingen zijn verschrikkelijk, en het vierde is gruwelijk: 6 verraad, oproer, achterklappen, 7 die alle zijn erger dan de dood: — 8maar dit is een hartzeer, als ééne vrouw op de andere jaloersch is en haar bij iedereen schendt.
9 Als iemand eene kwade vrouw heeft, is het als een ongelijk paar ossen, die nevens elkander trekken moeten: 10 wie haar krijgt, krijgt een schorpioen. 11 Eene dronken vrouw is eene groote plaag; want zij kan hare schande niet bedekken. 12 Eene hoerachtige vrouw kent men aan haar oneerbaar gezicht en aan hare oogen.
13 Is uwe dochter niet schaamachtig, zoo houd haar kort, opdat zij haren moedwil niet bedrijve, als zij zoo vrij is. 14 Als gij merkt, dat zij onbeschaamd omziet, geef dan wél acht: zoo niet, dan moet gij u ook niet verwonderen, als zij misdoet. 15 Zij hijgt als een voetganger, die dorstig is, en drinkt het naaste water, dat zij krijgt, en zet zich neder, waar zij een stok vindt, en neemt áán wat haar geworden mag.
16 Eene vriendelijke vrouw verheugt haren man; en als zij verstandig met hem omgaat, verfrischt zij hem het hart. 17 Eene vrouw, die zwijgen kan, is eene gave Gods. 18 [5]Eene goed opgevoede vrouw is niet te betalen. 19 Er is niets liever op de aarde dan een schaamachtige vrouw, 20 en er is niets kostelijker dan eene kuische vrouw. 21 Gelijk de zon, als