zij is opgegaan aan den hoogen hemel des Heeren, een sieraad is, zoo is eene deugdzame vrouw een sieraad in haar huis. 22 Eene schoone vrouw, die vroom blijft, is als de heldere lamp op den heiligen kandelaar. 23 Eene vrouw die een standvastig gemoed heeft, 24 is als de gouden pilaren op de zilveren voetstukken.
25 Twee stukken zijn er, die mij verdrieten, en het derde maakt mij toornig: 26 als men een krijgsman tenlaatste armoede laat lijden, [1]en als men de wijze raadslieden tenlaatste veracht: — 27 en als iemand van de gerechtigheid wederkeert tot de zonde, dien heeft God tot het zwaard verwezen. 28 Een koopman kan zich bezwaarlijk wachten voor onrecht, en een winkelier voor zonde.
HOOFDSTUK 27.
Verschillende raadgevingen voor het dagelijksch leven.
1 WANT ter wille van ijdele goederen doen velen onrecht, en [2]wie rijk willen worden wenden de oogen af.
2 Gelijk een nagel in den muur tusschen twee steenen steekt,
3 alzoo steekt ook de zonde tusschen den kooper en den verkooper;
4 houdt hij zich niet met naarstigheid in de
vreeze des Heeren, zoo zal zijn huis haast verwoest worden.
5 Als men zift, blijft het vuil in de zeef: alzoo ook wat de mensch voorneemt, er kleeft altoos iets onreins aan.
6 Gelijk de oven de nieuwe potten beproeft, beproeft de droefnis den zin der menschen.
7 Aan de vruchten merkt men hoe de boom gekweekt is: alzoo merkt men aan de rede hoe het hart gesteld is.
{{gap|8 Gij moet niemand prijzen, tenzij gij hem gehoord hebt; want aan de rede kent men den man.
9 Indien gij de gerechtigheid navolgt, zult gij ze verkrijgen en ze aantrekken als een schoon gewaad.
10 De vogels zoeken hunsgelijken: alzoo voegt de waarheid zich bij degenen, die haar gehoor geven.
11 [3]Gelijk de leeuw op den roof loert, alzoo betrept ten laatste de zonde den kwaaddoener.
12 Een godvreezende spreekt altijd hetgeen heilzaam is, maar een dwaas is veranderlijk gelijk de maan.
13 Als gij onder de onverstandigen zijt, zoo merkt wat de tijd toelaat; maar onder de wijzen kunt gij voortvaren.
14 De rede der dwazen is bovenmate verdrietig en hun lachen is niets dan zonde, en zij streelen zich evenwel daarmede.
15 Als men veel hoort zweren, staan iemand de haren overeind; en het twisten maakt, dat men de ooren moet toehouden. 16 Als de hoovaardigen met elkander twisten, volgt er bloedvergieten op; en het is verdrietig om te hooren, als zij elkander zoo schelden.
17 [4]Wie geheimen openbaart, verliest het geloof en zal nooit een getrouwen vriend verkrijgen. 18 Houdt uwen vriend in waarde en houd hem uw woord; 19 maar, indien gij zijne geheimen openbaart, zult gij hem niet wederkrijgen. 20 Wie zijnen vriend verliest, dien geschiedt wel zooveel kwaad als wien zijn vijand ontgaat. 21 Gelijk wanneer gij een vogel uit de hand laat, alzoo is het, als gij uwen vriend verlaat: 22 gij vangt hem niet weder, gij behoeft hem niet na te loopen; hij is te ver weg, hij is het ontsprongen, als een ree uit het net. 23 Wonden kan men verbinden, scheldwoorden kan men verzoenen, — 24[5]maar wie geheimen openbaart, met dien is het uit.