zij uwe macht zien. 4 Gelijk gij voor hunne oogen geheiligd wordt bij ons, bewijs u alzoo heerlijk aan hen voor onze oogen,5 opdat zij erkennen gelijk wij erkennen, [1]dat er geen ander God is dan gij, Heer. 6 Doe nieuwe teekenen en nieuwe wonderen. 7 Betoon uwe hand en uwen rechterarm heerlijk. 8 Verwek uwe gramschap en giet den toorn uit. 9 Roei den tegenpartijder uit en verbrijzel den vijand. 10 En maak er haast mede en gedenk aan uwen [2]eed; opdat men uwe wonderdaden prijze. 11 De toorn des vuurs moge hen verteren, die zoo zorgeloos leven; en wie uw volk leed aandoen, mogen omkomen. 12 Verbrijzel de hoofden der vorsten, die ons vijandig zijn, en zeggen: Wij zijn het alleen. 13 Vergader al de stammen van Jakob en laat ze uw erfdeel zijn, gelijk van den beginne. 14 Ontferm u over uw volk, dat van u zijnen naam heeft, en over Israël, dien gij uwen [3] eersten zoon noemt. 15 [4]Ontferm u over de stad Jeruzalem, waar uw heiligdom is, en waar gij woont. 16 Richt Zion weder op, opdat aldaar uw woord weder opga, en uwe eer onder het volk groot worde. 17 Geef uwe getuigenis aan degenen, die van den beginne uw eigendom geweest zijn, en vervul de profetiën, die in uwen naam verkondigd zijn. 18 Vergeld dengenen, die op u wachten, opdat uwe profeten waarachtig bevonden worden. 19 Verhoor, Heer, het gebed dergenen, die u aanroepen, naar Aärons[5]zeggen over uw volk, opdat allen, die op de aarde wonen, erkennen, dat gij, Heer, de eeuwige God zijt.
20 De buik neemt allerlei spijs tot zich: nochtans is de ééne spijs beter dan de andere. 21 Gelijk de tong het wildbraad onderscheidt, merkt een verstandig hart de valsche woorden. 22 Een bedriegelijk mensch kan iemand in een ongeluk brengen, maar iemand, die ervaren is, weet zich daarvoor te wachten.
23 Een vrouw moet iederen man aannemen; maar onder de dochters neemt men de eene liever dan de andere.
24 Eene schoone vrouw verheugt haren man en een man heeft niets liever: 25 indien zij daarbij vriendelijk en vroom is, vindt men des mans gelijke niet. 26 Wie eene [goede] huisvrouw heeft, brengt zijn goed tot een schat, en heeft een getrouwe hulp en eene zuil, waarop hij zich verlaten kan.27 Waar geen heining is, wordt het goed verwoest; en waar geen huisvrouw is, gaat de huiswaard bijster dwalende. 28 Gelijk men een straatroover niet vertrouwt, die van de ééne stad in de andere sluipt, zoo betrouwt men ook een man niet, die geen eigen woning heeft, en intrekken moet waar hij laat aankomt.
HOOFDSTUK 37.
Waarschuwing voor valsche vrienden en raadgevers. — Vermaning tot matigheid.
1 IEDERE vriend zegt wel: Ik ben óók een vriend, maar sommigen zijn alleen vrienden in naam.
2 Als vrienden elkander vijandig worden, blijft de gramschap tot in den dood.
3 Ach waar komt toch dat kwade ding vandaan, dat de geheele wereld zoo vol valschheid is?
4 Als het den vriend welgaat, verheugen zij zich met hem; maar als het hem kwalijk gaat, worden zij zijne vijanden.
5 Zij bemoeien zich met hem om des buiks wil; maar als de nood begint, zoeken zijn een schild.6 Vergeet uwen vriend niet, als gij vroolijk zijt,
7 en denk aan hem, als gij rijk wordt.
8 Iedere raadgever wil raden, maar sommigen raden tot hun eigen voordeel.
9 Daarom wacht u voor de raadgevers, bedenk tevoren of het goed is; want hij denkt misschien zichzelf te raden, en wil het u laten wagen, en zegt: Gij zijt op den rechten weg, — 10 en hij staat evenwel tegenover u, en let, op hoe het gelukken zal.11 Vraag geen raad aan den-