vermaard ver in de eilanden, en om uwen vrede werdt gij lief en waard gehouden. 18 Alle landen verwonderden zich over uwe liederen, spreuken, gelijkenissen en uitleggingen,19 en [1]prezen den Heer, wiens naam is de God van Israël. 20 [2]Gij bracht zooveel goud bijéén als tin, en zooveel zilver als lood. 21 Uw hart hing aan [3]de vrouwen en gij liet u door haar dwaas verleiden en bracht eene schandvlek op uwe eer 22 en maaktet, dat uwe kinderen verworpen moesten zijn en de toorn over uwe nakomelingen kwam, tot straf voor uwe dwaasheid: 23 toen het koninkrijk in tweeën gedeeld werd en in Efraïm een afgodisch koninkrijk ontstond.
24 Maar de Heer keerde zich niet af van zijne barmhartigheid en veranderde zijn beloofd werk niet, en verdelgde niet ten eenemale de nakomelingen zijns uitverkorenen en deed niet weg het zaad desgenen, die hem liefhad, 25 maar behield nog wat over voor het volk van Jakob, en een wortel van David. 26 En Salomo ontsliep met zijne vaderen 27 en liet van zijn zaad na Rehabeam, een man, [4]onverstandig om het volk te regeeren, 28 die geen verstand had, die door zijne eigenzinnigheid het volk afvallig maakte; 29 daarenboven Jerobeam, den zoon van Nebat, [5]die Israël tot afgoderij bracht en Efraïm in zonde leidde. 30 En hunne zonden werden zeer vele, [6]zoodat zij op het laatst uit hun land verdreven werden. 31 Want zij bedachten allerlei afgoderij, totdat de wraak over hen kwam.
HOOFDSTUK 48.
Van Elia, Elisa, koning Hizkia en Jesaia.
1 [7]EN de profeet Elia brak door als een vuur en zijn woord brandde als eene fakkel.
2 En hij bracht den duren tijd over hen en maakte, dat zij weinigen werden door zijnen ijver.
3 Want door het woord des Heeren [8]sloot hij den hemel toe, [9]driemaal deed hij voor nederdalen.
4 O hoe heerlijk zijt gij geweest, Elia, met uwe wonderteekenen, wie is zoo heerlijk als gij!5 Door het woord des Hoogsten [10]hebt gij een doode opgewekt en weder uit het graf gebracht.
6 [11]Gij hebt trotsche koningen ternedergeworpen uit hun bed en hen omgebracht.
7 [12] Gij hebt op den berg Sinaï gehoord de toekomende straf en op Horeb de wraak.
8 [13]Gij hebt van de koningen geprofeteerd, die straffen zouden, en profeten na u verordend.
9 [14]Gij zijt weggenomen in een onweder, met een vurigen wagen en paarden.
10 Gij zijt verordend, opdat gij bestraffen zoudt op zijnen tijd, om den toorn te stillen eer de gramschap komt, [15]en om het hart der vaderen tot de kinderen te wenden en de stammen van Jakob weder te brengen.
11 Welgelukzalig zijn zij, die u zien, en met liefde versierd zullen zijn.
12 Daar zullen wij het rechte leven hebben.
13 Toen Elia in het onweder verdwenen was, [16]kwam de Geest rijkelijk op Elisa. In zijnen tijd verschrikte hij voor geen vorst en niemand kon hem overwinnen. 14 Niets was voor hem te moeilijk; [17]en toen hij dood k was, profeteerde zijn lichaam nog. 15 Toen hij leefde, deed hij teekenen, en toen hij dood was, deed hij wonderen.
16 Nog hielp dit alles niet, dat het volk zich verbeterd en van zijne zonden afstand gedaan zou hebben, totdat zij uit hun land verdreven en in alle landen verstrooid werden 17 en een klein hoopje overbleef en een vorst in het huis van David: 18 onder welke eenigen deden hetgeen God behaagde, maar eenigen zondigden zeer.
19 [18]Hiskía bevestigde zijne stad en leidde er water in; hij liet in de steenrots graven en fonteinen maken. 21 [19]In zijnen tijd trok Sanherib op en zond Rabsaké; hij hief zijne hand op tegen Zion en snoefde met grooten hoogmoed. 21 Toen sidderden hunne harten en handen en zij werden bang gelijk eene vrouw in barensnood 22 en zij riepen den barm-
- ↑ 1 Kon. 10:9.
- ↑ 1 Kon. 10:27.
- ↑ 1 Kon. 11: 1-13.
- ↑ 1 Kon. 12:13.
- ↑ 1 Kon. 12:28.
- ↑ 2 Kon. 17:6-28.
- ↑ 1 Kon. 27:1.
- ↑ Luk. 4:25.
- ↑ 1 Kon. 18:38, 2 Kon. 1:10, 12.
- ↑ 1 Kon. 17:22.
- ↑ 1 Kon. 21:19.
- ↑ 1 Kon. 19:17.
- ↑ 1 Kon. 19:15, 16, 19.
- ↑ 2 Kon. 2:11.
- ↑ Mal. 4:6.
- ↑ 2 Kon. 2:9, 15.
- ↑ 2 Kon. 13:21.
- ↑ 2 Kon. 20:20.
- ↑ 2 Kon. 18:13, 17.