Pagina:De bandjermasinsche krijg van 1859-1863 (IA debandjermasins01reesgoog).pdf/20

Deze pagina is proefgelezen

4

die op zijn nadering ontruimd werd. Acht dagen later (17 Februarij) tastte de vijand Rantau aan, doch werd door de geringe bezetting afgeslagen en verjaagd. ‘*s Anderendaags kwam daar juist een kolonne aan onder Brinkgreve, die van Amawang naar Bandjer terugkeerde; hiervan werd gebruik gemaakt om, in vereeniging met van Puffelen, den vijand op te zoeken. Nabij Nior trachtte men hem van twee zijden te naderen; volgens gewoonte stoof hij, ditmaal met achterlating van een doode en twee gewonden, uiteen en verdween spoorloos. — Op de tijding dat eenige muitelingen zich te Antahan ophielden, rukte Cavaljé (22 Februarij) met 46 bajonetten uit, maar zag op de plaats komende, den vijand verdwijnen.

Een patrouille uit de bosschen van Djohor (Tanah Laut) terugkeerende, bragt (3 Januarij) een vijftigtal inboorlingen mede, dat zich had onderworpen. Het waren de eenig overgeblevenen van een bende, die door gebrek en ziekte tot de helft gesmolten was. Te Batti-Batti werd nu een tijdelijke post opgerigt. Dagelijks kwamen zich nog muitelingen in de kampongs neerzetten; daaronder waren velen, die hadji Boeyasin hadden gevolgd naar Riam Kanan, doch hem eindelijk verlaten hadden. De Tanah Laut was tot rust gekomen; het volk in nieuwe kampongs gevestigd, begon den arbeid in de ladangs en gedroeg zich ordelijk.

In de afdeeling Amoenthay liep het gerucht, dat Antassari met 300 man van de Mantallat-rivier opgebroken, naar Koesamby gemarcheerd was (boven Balangan), om vandaar de vijandelijkheden in Amoenthay aan te wakkeren; verder dat Djalil’s broeder, zekere hadji Doelganie, ter hoogte van Toendakkan een bende trachtte te verzamelen om op het volk van Balangan den vermoedelijken dood zijns broeders te wreken.

In het begin van Januarij rukten troepen in verschillende