Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/438

Deze pagina is proefgelezen
Doch achtte ’t nooit genoeg gestreden!
Doch achtte ’t nooit genoeg geboet!
Neen, bleeke schimmen der historie,
Neen, schoon een wijl voor ’t starend oog,
Omstraald van liefde en lijdensglorie,
Uw beeld verleidend schittren moog’,
Gij-zelf hebt ’s werelds martlaarskransen,
Bij ’t kruis uws Redders, stuk getreên
Gij-zelf verbreekt die logenglansen
En zegt uw rouw, uw schuld alleen:
De groote schuld van ’t menschenharte,
Dat staêg den afgod kiest voor God,
En heendoolt in de duistre verte,
Straks prooi der zonde en spel van ’t lot!
Gij-zelf, wat tonen om u fluistren
Van ’s werelds Liefde en Poëzij,
Die zachtkens ziel en zinnen kluistren,
En ons het oordeel Gods verduistren,
Eén waarheid slechts verkondigt gij:
Een waarheid, trouw als Christus’ leere:

„Het menschenhart behoort den Heere!
En daar is vrede, vreugd noch licht
Dan op den engen weg – van Plicht.”

1859.



NAAR ’T BELOOFDE LAND

(bij de bekende Kunstplaat: „Preparing for the Promised Land.”)



Haar pad in ’t leven
Loopt eenzaam af;
Reeds buigt zich de oude
Naar ’t wachtend graf.
Maar ’t vredig harte,
Maar ’t hopend oog,