Pagina:De natuur, Proeve van centraliteit der wetenschap (Bolland 1908).djvu/9

Deze pagina is proefgelezen

7

van alle begripsleer, van de leer, waarin men leert begrijpen, wat er te begrijpen valt; de ‘bespiegelingen’ van de redeleer zijn er volslagen ongezien en zullen bij gelegenheid zeer stellig worden ontraden. De dieren des velds kennen geene verheffing en onze natuurgeleerden geene wijsheid. Men laat gelden, dat in alle natuurwetenschap eene zekere mate van wiskunde voorondersteld is, doch men beseft niet, dat alle mogelijke ware wetenschappelijkheid als spraakleer der wetenschap eene leer van de rede vooronderstelt, die den natuuronderzoeker in staat heeft gesteld, om zuiver te zeggen wat hij weet, doordat zij hem tot het begrip van het woord en het begrip zèlf heeft gebracht. Geene zuiverheid van kennis zonder zuiverheid van rede, geene logische natuurkennis zonder de geesteskennis van de logica; de natuurwetenschap onzer dagen echter beoogt logische zuiverheid van uitwendigheidsleer zonder inwendige beoefening van het zuiver logische, terwijl toch reeds de waarneembaarheid buiten ons in hare aanschouwelijkheid de uitwendigheid is van ons binnenste. Aanhoudende aanschouwing is aanhoudende verinwendiging of herinnering der natuur tot eigen geest, in eigen geest, en de voorstelling, die wij van de natuur hebben, is aanhoudend ‘herinnering’ van aanschouwelijkheid. Geen onzer natuurgeleerden echter,