Pagina:De voeding der planten (1886).djvu/101

Deze pagina is gevalideerd
93
DE TIJDELIJKE BEWAARPLAATSEN VAN HET VOEDSEL.


zet. Bij de meeste inlandsche houtgewassen wordt dit voedsel juist in zoo groote hoeveelheid in deze cellen neergelegd, als voor de eerste ontwikkeling der jonge takken strikt noodzakelijk is. Van daar, dat men in het voorjaar, nadat de knoppen uitgeloopen, en de jonge bladen en takken grootendeels ontwikkeld zijn, te vergeefs naar reserve-voedsel in de takken van het vorige jaar zoekt. Voor zooverre dit nog niet verbruikt is, is het reeds in de jonge looten overgegaan en op weg naar die plaatsen, waar het weldra verbruikt zal worden. De nieuwe afzetting van voedsel in deze cellen vindt eerst in den zomer en het najaar plaats, nadat de groei der takken in de dikte opgehouden heeft en het door de bladen bereide organische voedsel dus voor de ontwikkeling der plant niet meer rechtstreeks gebruikt behoeft te worden. Als de bladen afvallen, houdt de toevoer van voedingsstoffen natuurlijk op en gaan de takken hunnen rusttoestand in. Deze rust is echter slechts schijnbaar eene volkomene; in werkelijkheid vinden in de knoppen langzamerhand veranderingen plaats, die ze hoe langer hoe meer geschikt maken, om zich in het voorjaar krachtig te ontwikkelen.




Nadat wij in het voorgaande de tijdelijke bewaarplaatsen van het voedsel uitvoerig besproken hebben, kunnen wij onze aandacht wijden aan de beweging van het voedsel naar deze plaatsen toe, en aan den weg, dien het daarbij volgt. Wij hebben reeds vroeger gezien, dat het anorganische voedsel door de wortels wordt opgenomen, terwijl het organische het product van de koolzuur-ontleding is, welke voor verreweg het grootste gedeelte in de bladen plaats vindt. Deze beide organen zijn dus de uitgangspunten voor de beweging van het voedsel. De richting, waarin het zich beweegt, wordt natuurlijk bepaald door de plaatsen van verbruik of afzetting, dus 1° door de jonge, nog groeiende deelen, 2° door de bewaarplaatsen van het voedsel. Uit deze gegevens kan men in elk bijzonder geval den weg, dien de bouwstoffen in het plantenlichaam volgen, gemakkelijk afleiden en het is dus niet noodig,