Pagina:De voeding der planten (1886).djvu/146

Deze pagina is gevalideerd
138
DE BEWEGING VAN HET WATER.


zelfde eigenschap der bladen, om lucht vochtig te houden, wanneer zij door andere oorzaken licht een schadelijken graad van droogte zou verkrijgen. Ik bedoel het kweeken van planten des winters in woonkamers. De bij ons gebruikelijke methode van verwarming onzer woonvertrekken toch maakt de lucht in deze steeds zeer droog; de buitenlucht kan, door hare lage temperatuur, slechts weinig waterdamp bevatten, en door de verwarming, die zij in aanraking met of in de nabijheid van den kachel ondergaat, wordt wel haar vermogen om waterdamp te bevatten, doch niet haar werkelijk gehalte daaraan verhoogd. Zonder verdere voorzorgen leven wij dus des winters in veel drogere lucht dan des zomers. Kweekt men nu planten in het vertrek, zoo zullen deze steeds water verdampen en dus een oorzaak van vochtigheid der lucht zijn, die daarenboven de gunstige eigenschap bezit van in haar werking van de temperatuur en van den graad van vochtigheid der lucht beide afhankelijk te zijn, en dus, om de zaak kort uit te drukken, des te krachtiger werkt, naarmate de lucht droger is. Deze beschouwing neemt onder de redenen, waarom het kweeken van planten in kamers gewoonlijk wordt aanbevolen, een eerste plaats in. Het is wellicht niet overbodig hierbij op te merken, dat hier slechts van bebladerde planten sprake is; voor de beoordeeling van het nut of het nadeel van bloeiende planten in kamers toch komen nog andere punten in aanmerking, die vooral dan een groot gewicht in de schaal leggen, als de bloemen sterk rieken, en de prikkelende werking, die deze riekende stoffen op ons zenuwstelsel uitoefenen, als schadelijk moet beschouwd worden, zooals b.v. in slaapkamers het geval is.

Het water, dat de bladen door verdamping aan de omgevende lucht afgeven, wordt onder gewone omstandigheden door de wortels uit den grond opgenomen en door den stengel of stam naar omhoog geleid. Ook wanneer afgesneden takken met hun wondvlakte in water geplaatst zijn, moet de stengel het water geleiden. En evenals wij bij de verplaatsing van het voedsel ons de vraag voorgelegd hebben, in welk gedeelte van den stengel deze geleiding plaats heeft, evenzoo moeten wij ook thans deze vraag voor het water beantwoorden. Wij kunnen daartoe dezelfde