Pagina:De voeding der planten (1886).djvu/148

Deze pagina is gevalideerd
140
DE BEWEGING VAN HET WATER.


sel naar de wortels is afgesneden? Deze vraag kan slechts onder zekere beperkingen bevestigend beantwoord worden. Eenige jaren kunnen de wortels op het in hen nog aanwezige reservevoedsel teeren, blijven leven en aan hunne verplichtingen: het opnemen van water en anorganische stoffen uit den grond, voldoen. Zoolang zal dus het leven van den boom ongestoord voortgaan. Doch na korter of langer tijd begint het voedsel aan de wortels te ontbreken, deze sterven en houden dus op te werken, en de takken en bladen ontvangen het voor hunne verdamping noodige water niet meer. Weldra zullen zij dus uitdrogen en sterven, en op het eind heeft dus de ringvormige ontschorsing van den boom den dood ten gevolge. Vandaar dat men in steden en plantsoenen tegen elke ontschorsing moet waken, daar anders licht een ringvormige ongemerkt zou kunnen insluipen, en den boom, dien zij trof, tot een langzamen maar even zekeren dood veroordeelen. Slechts in één geval kan een boom lange jaren zulk een ontschorsing overleven. Dit vindt n.l. dan plaats, wanneer uit het onderste gedeelte van den stam en uit de dikste wortels loten ontspringen, die zich tot krachtige bebladerde takken ontwikkelen, en de voeding van de wortels op zich kunnen nemen, voor welke door de boven de wonde gelegen takken niet meer kan worden gezorgd. Zulke wortelloten komen vooral bij linden voor, en vandaar dat de meeste voorbeelden van boomen, die een ringvormige ontschorsing hunner takken langen tijd overleefden, door linden worden opgeleverd. Een zekere beroemdheid heeft een zware lindenboom met prachtige kroon, in het park van Fontainebleau, door zulk een verwonding verkregen. Deze boom was omstreeks 1780 geplant, en zijn stam werd in 1810 door toevallige omstandigheden door werklieden van het grootste gedeelte van zijn bast beroofd. In het jaar 1854 stierf hij, nadat hij in het vorige jaar nauwkeurig onderzocht geworden was. Op de ontbloote plaats was het hout tot op een aanzienlijke diepte gestorven en ten deele reeds vergaan, en nog slechts een dunne houtcylinder in het midden diende voor de geleiding van het water. Boven de ontschorsing was de diktegroei van den stam regelmatig voortgegaan; daaronder zorgden talrijke kleine takjes en wortelloten voor de voe-