weer de verbranding. Geschiedt deze in een gesloten toestel, welke een volledig onderzoek der ontstaande gassen toelaat, zoo blijkt het, dat er niets ontstaat dan koolzuur en water. Men heeft deze toestellen zoo fijn ingericht, dat men bepalen kan hoeveel koolzuur en hoeveel water uit een afgewogen hoeveelheid droge celstof ontstaat. Het is hier niet de plaats deze toestellen te beschrijven of te verklaren, genoeg zij het mede te deelen, dat de scheikundigen deze methode om de elementen van een organische verbinding te leeren kennen, elementair-analyse noemen. Daar men nu in de scheikunde leert, hoeveel koolstof een zekere hoeveelheid koolzuur en hoeveel waterstof een zekere hoeveelheid water bevat, kan men hieruit natuurlijk berekenen, hoeveel koolstof en hoeveel waterstof de ter verbranding gebruikte hoeveelheid celstof bevatte. Was de som der koolstof en der waterstof gelijk aan deze laatste waarde, zoo zou celstof alleen uit deze beide elementen bestaan. Zij is echter geringer en er moet dus nog een derde element in de verbinding der celstof opgenomen zijn. Daar nu slechts koolzuur en water ontstonden; kan dit element geen ander zijn dan zuurstof en wij komen dus tot de conclusie, dat celstof bestaat uit koolstof, waterstof en zuurstof.
Na deze uiteenzetting der proeven, door welke men tot de kennis der elementen der celstof geraakt, geloof ik omtrent de eiwitachtige stoffen korter te mogen zijn en zal daarom slechts de resultaten van het onderzoek mededeelen. Het ligt toch geenszins in mijn bedoeling hier zuiver scheikundige zaken te behandelen, daar dit mij te ver van mijn eigenlijk onderwerp af zou voeren. Daarenboven is de methode van het onderzoek der eiwitachtige stoffen nog veel ingewikkelder dan die, welke wij voor de celstof beschreven en zoude het niet mogelijk zijn, zonder een zeer uitvoerige beschrijving een eenigszins duidelijk inzicht hierin te geven. Het resultaat der analyse nu is, dat eiwitachtige stoffen uit dezelfde elementen bestaan als celstof, doch dat daarenboven, ofschoon in geringere hoeveelheid, nog twee andere worden aangetroffen, te weten stikstof en zwavel. Even noodzakelijk als de celinhoud zelf voor het leven der cel is, even onontbeerlijk zijn daarvoor dus ook