knoppen, in een lucht die geen zuurstof bevat, en waarin zij zelve niet door ontleding van koolzuur zuurstof kunnen doen ontstaan, zoo ziet men hunne ontwikkeling terstond ophouden en niet eerder voortgaan, vóór weer zuurstof aan hunne omgeving wordt toegevoerd.
Blijkt uit de aangehaalde proeven de onontbeerlijkheid der zuurstof voor de levensverrichtingen der planten, de oorzaak van deze onontbeerlijkheid wordt ons door haar niet aangetoond. Om deze te leeren kennen zijn eenige andere proeven noodig, wier beschrijving wij dus nu willen laten volgen.
Men kan zaden in vochtig zand bij gunstige temperatuur in het donker laten kiemen; zij ontwikkelen zich even goed als in het licht, doch de plantjes worden bleekgeel in plaats van groen, en een opneming van koolzuur ter vorming van organisch voedsel is, gelijk wij boven gezien hebben, daarbij onmogelijk. Weegt men nu de zaden voordat men ze te kiemen legt, en weegt men dan na verloop van eenige weken de daaruit voortgekomen kiemplantjes, zoo bemerkt men dat de laatste zwaarder zijn dan de eerste. De oorzaak van dit verschil ligt echter klaarblijkelijk in het opgenomen water. Wij hadden de zaden in drogen toestand gewogen, en de plantjes in waterhoudenden. Om het gewicht van het water buiten rekening te brengen, drogen wij de planten voorzichtig en wegen ze nu nogmaals. Haar gewicht bedraagt nu slechts ongeveer de helft van dat der zaden. De vaste stoffen in deze aanwezig, zijn dus bij de ontkieming ten deele verdwenen. In welken toestand zijn zij overgegaan?
In of op het zand treffen wij geen vreemde stoffen aan, van welke wij zouden kunnen vermoeden, dat zij van de verdwenen bestanddeelen der kiemplanten afkomstig waren. Wij zullen deze laatste dus in de lucht moeten zoeken. Hiertoe brengt men de ter kieming bestemde zaden, onder voor hare ontwikkeling gunstige omstandigheden, in een flesch, die met een dubbel doorboorde kurk gesloten is. Door de eene opening gaat een glazen buisje, dat versche lucht invoert; door de andere opening gaat eveneens een buis, die bijna tot onderin de flesch reikt en aan haar andere uiteinde in verbinding is