Pagina:De voeding der planten (1886).djvu/24

Deze pagina is gevalideerd
16
DE BOUWSTOFFEN VAN HET PLANTENLICHAAM.


wichtsverlies van kiemende zaden of andere krachtig groeiende plantendeelen een gereede verklaring. De plantenstof bestaat niet alleen uit koolstof, maar ook uit waterstof, zuurstof en stikstof. Van deze ontwijkt de waterstof gelijktijdig met de koolstof, en verbindt zich daarbij eveneens met zuurstof; het product dezer verbinding is water, dat zich met het overige water in de plant vermengt, en dus niet als zoodanig kan worden aangetoond. De zuurstof der organische verbindingen wordt natuurlijk met de ingeademde tot het vormen van koolzuur en water verbruikt. Het stikstofgehalte daarentegen verandert niet, het is in de kiemplanten nog even groot als in de zaden.

Wanneer wij koolstof verbranden, m.a.w. haar onder opneming van zuurstof in koolzuur veranderen, zoo ontstaat daarbij warmte. Eveneens levert de verbranding van waterstof tot water warmte, en met de organische stoffen, die deze beide elementen in groote hoeveelheden bezitten, vindt juist hetzelfde plaats. Wij mogen dus vermoeden, dat de verbinding van de bouwstoffen van het plantenlichaam met zuurstof, tot koolzuur en water, eveneens gepaard gaat met het ontstaan van warmte. Een uitstekend voorwerp om ons van de juistheid van dit vermoeden te overtuigen, levert de bloeikolf der Aronskelken. Deze planten, waarvan een paar soorten bij ons in het wild voorkomen (fig. 2), en enkele bij ons gekweekt worden (vooral de witte Aronskelk, Richardia aethiopica) bloeien met zeer kleine bloemen, die in groot aantal en dicht naast elkander op een vleezige spil gezeten zijn. Meestal is slechts het onderste gedeelte van de spil met bloemen bezet. Deze spil is omgeven door een zeer groot schutblad, de zoogenoemde bloemscheede, dat bij de meest gewone gekweekte soort geheel wit is, en dikwijls voor de bloem wordt aangezien. De ontwikkeling van de bloemen en hare onderdeelen vereischt een aanzienlijke stofwisseling; belangrijke hoeveelheden zuurstof worden tegenover evengroote hoeveelheden koolzuur uitgewisseld; daarbij wordt natuurlijk veel voedsel verbruikt. De warmte, die daarbij ontstaat, kan zich nu wel aan de omringende lucht mededeelen, doch deze wordt door de