Pagina:De voeding der planten (1886).djvu/33

Deze pagina is gevalideerd
25
DE BOUW EN DE VERRICHTINGEN DER BLADEN.


ook dit vergaan, en zoodoende medehelpen tot de vorming der bladaarde, die den bodem onzer bosschen bedekt. De in de natuur ontstane skeletten zijn echter zelden geheel volledig, doch meestal min of meer beschadigd. Volkomen gave kan men door kunst maken, door n.l. het in de natuur waargenomen proces na te bootsen. De fijnste bladskeletten verkrijgt men door zeer langzaam vergaan van het bladmoes, b.v. bij lang liggen in lauwwarm water. Als een geschikte gelegenheid hiertoe wordt het water in warme kassen aanbevolen. Men behoeft hier slechts van tijd tot tijd den voortgang der verrotting na te gaan, om de bladen op het juiste oogenblik, dus nadat het bladmoes geheel vergaan is, maar vóór dat de nerven worden aangetast, uit het water te nemen en te drogen. Een meer gebruikelijke methode tot het maken van deze skeletten is de volgende, bij welke de fijnste takjes der nerven echter verloren gaan. Men droogt de bladen tusschen papier totdat zij stijf en min of meer bros geworden zijn, legt ze dan op een dubbel gevouwen doek, en klopt nu voorzichtig met een borstel op het blad. De haren van den borstel dringen in het blad in, en maken het bladmoes als een fijn poeder los van de nerven. In een half uur kan men op deze wijze van een eikenblad een skelet maken; grootere bladen, of bladen met een fijner net van aderen vereischen natuurlijk meer tijd.

Deze bladskeletten zijn zeer geschikt om ons den loop der nerven in het blad te leeren kennen, doch ook gave bladen kunnen hiertoe dienst doen. Men onderscheidt de hoofdnerven en de zijnerven. In het blad van den meloen (fig. 6) en dat van den wonderboom (fig. 4) ziet men de hoofdnerven allen uit één punt ontspringen en naar verschillende zijden van het blad loopen. Zulke bladen heeten handnervig. Het punt, waar de nerven samenkomen, is de voet van de bladschijf, waar deze aan den steel bevestigd is; de middelste nerf vormt als het ware een voortzetting van den steel in de schijf, terwijl de zijnerven zich als zijne takken voordoen. Bij het lelietje der dalen ontspringen ook wel een aantal nerven uit den voet van het blad, doch deze loopen allen naar den top, om daar weer te zamen te komen. Daarbij volgen de buitenste den