figuur zien wij een langwerpig zeshoekige cel en rondom deze andere cellen, die slechts ten deele afgebeeld zijn. Allen zijn zij dicht gevuld met groote en kleine korrels, wier gedaante het meest met die eener dikke lens overeenkomst.
Fig. 25.Met zetmeel gevulde cellen uit het kiemwit van tarwe.
Van de voorzijde beschouwd, doen zij zich dus als cirkelronde lichamen voor, terwijl zij dáár, waar zij schuin liggen, of van de smalle kant gezien worden, een meer elliptische gedaante vertoonen. Deze korrels bestaan uit zetmeel, dezelfde stof, die tijdens de koolzuur-ontleding in de bladgroenkorrels ontstaat. Om dit te bewijzen maken wij gebruik van de bij de behandeling van dit proces reeds vermelde eigenschap van zetmeel, om zich met jodium blauw te kleuren. Voegen wij dus een oplossing van jodium in alcohol of in water aan onze snede toe, zoo kleuren zich deze korrels fraai blauw. Daar er nu geen andere stof bekend is, die dezelfde eigenschap bezit, zoo mogen wij besluiten dat de korrels zetmeel zijn. De hoeveelheid zetmeel is zóó groot, dat men de blauwkleuring met jodium reeds met het ongewapend oog kan waarnemen. Een nauwkeurige beschouwing der zetmeelkorrels, terwijl zij in water liggen, toont ons een aantal kringen, die in de ronde korrels regelmatig om het middenpunt loopen, in de langwerpige een elliptische gedaante bezitten. Brengen wij het praeparaat daarentegen in watervrijen alcohol, en wasschen wij het met dezen zoolang uit, totdat al het water er uit verdwenen is, zoo zien wij deze kringen niet meer. Hieruit volgt dat water voor hun bestaan een noodzakelijk vereischte is, en men heeft gevonden, dat zij veroorzaakt worden door een laagsgewijzen bouw