Pagina:De voeding der planten (1886).djvu/88

Deze pagina is gevalideerd
80
DE TIJDELIJKE BEWAARPLAATSEN VAN HET VOEDSEL.


zoo spoedig mogelijk weg, neemt de bollen uit den grond en gebruikt het perk voor andere planten.

Zeer goed, zoo men de bollen niet meer gebruiken wil; doch moeten zij het volgend jaar weêr bloeien, zoo is het volstrekt noodzakelijk, ze hun bladen te laten, opdat zij voedsel genoeg kunnen maken en verzamelen voor den aanleg en de ontwikkeling der bloemen van het volgende jaar.




Een bol onderscheidt zich van een knol daardoor, dat in hem het voedsel niet in een vleezig ontwikkeld stengeldeel bewaard wordt, maar in dikke bladachtige organen, die aan een meest weinig ontwikkelden stengel bevestigd zijn. Om zich hiervan te overtuigen, doet men het beste een bol, b.v. van een hyacint, door te snijden. Snijdt men hem overlangs door, dan ziet men (fig. 33) onderaan een wit kegelvormig lichaampje, waaraan alle overige deelen zijn vastgehecht. Dit is het stengeldeel. Van onderen zijn er talrijke wortelvezels aan bevestigd. Van ter zijde en van boven zijn er de dikke vleezige schubben aan gehecht, die aan haar top zich tot elkander neigen, en in het midden den eindklop omsluiten. Deze bevat den bloemtros in miniatuur; men kan in de afzonderlijke bloemen de belangrijkste deelen reeds duidelijk onderscheiden. Daar omheen liggen de jonge bladen, die later tot de groene bladen der plant zullen aangroeien. Zij onderscheiden zich van de omliggende schubben van den bol door grootere lengte en geringere dikte. Onze figuur toont daarenboven nog den aanleg van een nieuwen bol. Aan de rechterzijde onderaan ziet men namelijk een klein lichaampje, dat eveneens uit een aantal schubben opgebouwd is. Worden deze schubben met voedingstoffen gevuld en zwellen zij daarbij aan, zoo groeit het geheel tot een nieuwen bol aan; voorloopig is het dus nog slechts een knop. Ook in fig. 33 is zulk een knop duidelijk zichtbaar.

Snijdt men een hyacintenbol dwars door, zoo ziet men op de doorsnede een groot aantal, om hetzelfde middelpunt loopende kringen. Het zijn de grenzen der vleezige schubben, welke hier elk zoo groot zijn, dat zij den bol geheel of