25
op aan, om die kracht, welke dan eens groot, dan weder gering is, gelijkmatig over een zeker tijdsbestek te verdeelen. Men moest als het ware de kracht of het arbeidsvermogen van lucht en water kunnen opgaren, opleggen, er, om zoo te spreken, een voorraad van verzamelen, die in tijden van gebrek kon gebruikt worden. De natuur had arbeidsvermogen opgelegd, toen zij de bosschen deed groeijen, waaruit de steenkolenlagen ontstonden. De kunst deed het reeds bij de bereiding van buskruid en andere ontplofbare stoffen. Waarom zoude zij het niet onder eenen anderen vorm kunnen beproeven, door tijdelijke vastlegging van die levende kracht, waarvan een zoo onuitputtelijke voorraad aanwezig is?
Ziedaar het vraagstuk. Hoe het werd opgelost, vermag ik niet in bijzonderheden te verklaren. Maar van baco vernam ik, dat de zwarte cylinders, die op den zoo even vermelden wagen lagen, den naam droegen van energeiatheken, d.i. van krachtbewaarders of krachthouders, en dat de wagen, waarop zij lagen, door een daarvan werd voortgedreven, terwijl de overige bestemd waren om aan de huizen te worden rondgebragt, hetzij tot het ophijsschen van lasten naar de hoogere verdiepingen, waartoe men vroeger menschen-krachten, later hydraulische persen aanwendde, of voor smeden, draaijers en andere kleine