Pagina:Dioscorides1865Anno2065.djvu/79

Deze pagina is gevalideerd

73

was, en besloot, daaruit dat de Nederlanders de oude spreuk: dat men, als het getij verloopt, de bakens moet verzetten, bij tijds in toepassing hadden gebragt. Maar ik waagde het niet dit besluit in woorden te kleeden, uit vrees van onzen reisgenoot, die blijkbaar slechts éénen gedragsregel kende, namelijk bevordering van het eigenbelang, en van hoogere staathuishoudkundige en volkenregtelijke beginselen niets begreep, nog meer uit zijn humeur te brengen.

 

Terwijl dit gesprek voorviel, waren wij weder eenigzins van koers veranderd. Wij dreven nu in eene zuidoostelijke rigting, en het vaderland verdween allengs uit het gezigt. Naar het oosten ziende ontdekte ik een zwart vlekje, dat zich blijkbaar met groote snelheid langs de aardoppervlakte voortbewoog en naar ons toekwam. Het werd al grooter en grooter, breidde zich al meer en meer uit en stoof toen onder ons door. Ik had echter tijd gehad om er een zeer langen trein van groote wagens in te herkennen, zoo groot, dat zij veeleer op huizen geleken. »Van waar kwam die spoortrein?" vroeg ik. Baco raadpleegde zijn reiswijzer en zeide: »»Dat is de trein, die eergisteren morgen van Pekin vertrokken is en langs de groote centrale oostwestbaan loopt.""