Pagina:Dominee, pastoor of rabbi.pdf/28

Deze pagina is gevalideerd
25
dominee, pastoor of rabbi?

leeft in voortdurenden angst voor elkaar. Millioenen levens worden elk uur vernietigd, millioenen doodstrijden worden elk uur gestreden. Hooren we van eenig dier „dat het zoo nuttig is,” tien tegen één bestaat dat nut in ’t opvreten van andere dieren. De geheele schepping wordt geschetst in de woorden van Victor Hugo: God schiep de muis. En toen zag hij dat hij eene fout begaan had, en hij schiep de kat.
Zie onze arme scheepsjagers- en omnibus-paarden. Zie den zich van pijn kronkelenden paling, die levend gevild wordt. Zie de millioenen garnalen en kreeften, die in koud water op ’t vuur gezet, langzaam doodgemarteld worden, en in hun doodsangst telkens opnieuw en telkens te vergeefs uit den moordketel trachten te springen. In Italië worden de paarden levend gevild, omdat dan het vel iets meer waarde heeft. O, het Christendom heeft zulke zachte, teergevoelige menschen van ons gemaakt, en God is zoo goed!
Dat zoude wel een God met zeer weinig overleg moeten zijn, zegt Schopenhauer, die geene andere grap wist te vertoonen dan zich te veranderen in eene zoo hongerige wereld als deze, om daar in de gestalte van millioenen levende, steeds aan angst en lijden blootgestelde wezens een treurig bestaan voort te sleepen. Hartmann drukt zich nog krasser uit waar hij zegt: Indien God vóór de schepping bewustheid gehad had, dan zoude deze schepping eene niet te verontschuldigen misdaad zijn. — En de wijste van alle bijbelboekschrijvers klaagt: Daarna wendde ik mij, en zag aan al de onderdrukkingen, die onder de zon geschieden; en ziet, er waren de tranen der verdrukten, en dergenen die geenen trooster hadden; en aan de zijde hunner verdrukkers was macht, zij daarentegen hadden geenen vertrooster. Dies prees ik de dooden, die alreede gestorven waren, boven de levenden, die nog tot toe levend zijn. Ja hij is beter dan die beiden, die nog niet geweest is, die niet gezien heeft het booze werk, dat onder de zon geschiedt.
Waarschijnlijk heeft ieder onzer wel een sterfgeval in zijn eigen huisgezin of in dat van buren bijgewoond, en is getuige geweest van al het lijden, al de benauwdheden, al de pijnen en smarten die weken lang den dood voorafgaan. Zoo niet, informeer dan eens bij iemand die bv. tering in de familie heeft, en de haren zullen u te berge rijzen over zóóveel noodeloos leed. Ik heb ze gezien, die arme, afgebeulde en uitgeteerde schepsels, met hun krachteloos en uitgemergeld lichaam, krimpende van benauwdheid, en snakkende naar wat lucht. De omstanders zouden zoo gaarne helpen, zoo gaarne in hun eigen sterk lichaam een gedeelte dier benauwdheid overnemen. Maar niets, niets kan men doen, onmachtig staat men er bij, en kan alleen een beetje op zij gaan en bidden of vloeken, en met verachting neerzien op de inkwisiteurs, die per slot van rekening rechte stumpers waren, in ’t vak van martelen. ’t Is niet onder woorden te brengen, hoeveel op zwoelheete zomerdagen door die soort van zieken geleden wordt in de nauwe bedompte achterkamertjes onzer groote steden, waar zelfs een gezond mensch, die aan frisschere lucht gewoon is, meent te zullen stikken in de met kook- en andere geuren bezwangerde atmosfeer.
En als we dan bedenken dat er op onze aarde elk uur meer dan