Zooals een stem begint te roepen, klonk
toen weer toen hij terugkwam, vóór hem 't boek.
„Daarom arbeiders, o vereenigt u,
want gij zijt de meesters, gij hebt de kracht,
als gij het slechts wilt, als gij het slechts weet".
Het klonk als een roepende uit de schaduw.
„Gij zijt de Vaders, arbeiders, de aarde
is uwe vrouw, o laat toch niet het kind
u langer ontstelen, maar maakt uwe
familie één en in drieën onverdeeld".
Zoo klonk toen uit de schaduw van het boek
de heerlijke stem der menschen-bewustheid,
als uit de opalen diepten van de
geschiedenis der menschheid, op'nend, klonk het.
Nieuw altijd weer, altijd, iederen dag.
En hij zat stil en luisterde heel lang,
en liet het doordringen diep in zijn bloed,
en liet zich verandren, iederen vezel.
Want hij was tot heel lang zeer dom geweest.
Zooals in de lente, het versche sap
doordringt in den stam van de lila iris,
Pagina:Een klein heldendicht.djvu/44
Deze pagina is gevalideerd
40