Deze pagina is proefgelezen
III.
DE STILTE.
Daar komt een stilte aan mijn lijf
En wezenloos gelaat —
't Is of het leven verder gaat
En 'k ergens achterblijf.
Nu drijf ik van het leven af
Naar eene waterkom,
Als eene witte waterblom
Naar haar verholen graf.
En 't leven gaat voorbij — voorbij —
Ik zie het zwijgend aan,
En ik — ik kan niet medegaan
Want het is stil in mij.
— — — — — — — — — —
En 't leven haalt mij wederom
En drijft mij weder mee,
En blaast mij als een waterblom
Door zijne wijde zee.
De stilte is van mijn gelaat
En van mijn lijf gewischt —
Dat is de dood die zich vergist
En naar een ander gaat.