Pagina:Eenzame Liedjes (1906).djvu/12

Deze pagina is proefgelezen
 

IV.

 

VERLANGEN.

 

 

De avond ruischt door de akkerlanden,
En draagt met eenen zoeten zucht
Uit mijne warme stille handen
De geuren naar de verre lucht,
Naar — naar ik weet niet wat.

De avondwind begint te waaien,
Ik voel hem aan mijn lijf, mijn haar —
De fluisterende boomen zwaaien
En buigen almaar samen naar —
Naar ik — ik weet niet wat.

De avond waait aan mijne wangen —
Ik bijt de kleine bloemen stuk
En voel een nameloos verlangen
Naar 'n vrucht — een vrouw — naar 'n groot geluk
Naar — God ik weet niet wat!