Pagina:Eenzame Liedjes (1906).djvu/14

Deze pagina is proefgelezen

Dan gaat mijn weenend hart
En heel mijn menschelijke smart
Onder hun zingend gebed verloren.

Als in het morgenlicht
Ik, blijde om een droomgezicht,
Verdwaal onder hun sombere gezangen —
Dan zwijgt mijn zwakke lach,
En blijft dien ganschen wijden dag
Een vreemde stilte in mijn boezem hangen.

Ik weet wat mij verstomt,
Wat van hun loovers nederkomt,
Wat daalt uit hunne wankelende kronen: —
Dat is vergetelheid —
De adem van de eeuwigheid,
Die in die duizend blare' is blijven wonen.

— — — — — — — — — — — — — — —

Ik zit in de avondwind,
Een stil geworden menschenkind,
Onder mijn lieve donkre populieren —
Ik doe mijn oogen toe,
En luister eenzaam zwijgend hoe
Zij fluisterend hun sombre vreugden vieren.