Deze pagina is proefgelezen
XII.
DE LINDEBLADEN.
Zie, de bladen beven van de linden,
En zij zwaatlen even heen en weder —
En zij zwijgen in den wijden middag,
En hun groene harten hangen neder.
Zie, de late zomerschaduws dalen,
En een glimlach, een geruste, spade,
Spreidt zich over al hun oude loover,
Bloeit om alle stille lindebladen.
Zooals al die groote groene harten
Heeft mijn hart bewogen in dit leven —
Alles van dit leven ben 'k vergeten,
En een glimlach is me alleen gebleven.