Deze pagina is proefgelezen
XVIII.
ACH WAAR IK GA — —
Ach waar ik ga en wat ik leve,
En wat ik schrei en wat ik lijd —
ik ben datzelfde kind gebleven
Van vroeger tijd!
Ach ik ken ál diezelfde zonden,
Ach ik lijd ál diezelfde smart —
Diezelfde „andre kindren” wonden
Mijn kinderhart!
Ach 'k kom die tijd niet meer te boven,
Hoe ik ook doe en wat ik wensch —
Ik moet toch altijd weer gelooven
In een „groot mensch”!
Ach 'k ben niet voor „groot mensch” geboren,
Ik leef en lijd als in die jeugd —
Ik heb maar één lief ding verloren — —
Die kindervreugd !
O! laat mij dan nog 't leven wanen
Zoo mooi als 'k toen het leven zag —
En laat mij met die kindertranen
Dien kinderlach !