Deze pagina is proefgelezen
XX.
VERLOREN PARADIJS.
De avond komt naar beneden
En verguldt al dat wuivende loof —
Nu waaien door mijn hart de gebeden
Van een lang verloren geloof.
Daar gaan al die kronen aan 't zingen —
En mijn lijf is met hen vervuld
Van de galm van vergane dingen,
En van oude menschlijke schuld.
En rondom mij rijst dat Eden,
Die tuin van geluk zonder leed —
Die droom van zóólang geleden
Dat geen ziel er meer iets van weet!
Ze hebbe' eeuwig geweend van verlangen
Om dat verloren heiligdom,
Ze hebbe' er elkaar om gehangen --
En ze hebben het nog niet weerom!
Ach! wij zijn te vroeg geboren,
En, daarom doet het leven zoo'n pijn: --
Omdat wij God hebben verloren
En nóg niet zijne engelen zijn!