Deze pagina is proefgelezen
— 36 —
Of ik al tusschen 't koren keer,
Nu vind ik daar mijn nest niet weer : —
Ik ben benee in 't graan geboren,
Toch moet ik leven boven 't koren,
En zien hoe 't ál te zamen waait —
En groeit — en geelt — en wordt gemaaid — —
Maar mijn geluk en mijn verlangen
Zijn aan het koren blijven hangen!