Pagina:Eenzame Liedjes (1906).djvu/42

Deze pagina is proefgelezen
 

XXVI.

 

HOLLAND!

 

 

 
Wat zijt gij klein Holland
Met al uw velden en vlakke wegen,
Met uw rampzalige aardappellanden,
En uw vreeslijk droefgeestige regen,
En uw lage goedaardige stranden — —
Maar groot toch is de zee Holland
Waaraan gij langzaam zijt verschenen,
Waaruit ge als een schelp zijt geboren,
Die zingt door uw heele land henen
Dat elk in zijn ziel haar kan hooren.

Doch wat zijt gij klein Holland
Met uw simpele wilgeboomen,
Met al uw kleine kabblende plassen,
En die paar platte gemakklijke stroomen,
En uw bloemen en tamme gewassen — —
Maar groot toch is uw hemel Holland
Met zijne matelooze klaarten,
Met al zijn oneindige kleuren,
En die verandrende wolkengevaarten
Waarmee groote dingen gebeuren.