zachten toon: „Nu speelt gij niet? misschien zullen wij wel iets drinken."
„Ei, ei, schijnt de lieve zon vandaag?" riep Schirrmeister en de ölkonoom knikte en poetste de klep van zijn instrument, met een rood geruiten zakdoek, terwijl Jörgen Tambur bedachtzaam den brandewijn in zijn borstzak en de twee flesschen bier diep in zijn rokpanden verborg; wanneer Puppelene trakteeren wilde, kon hij het zijne sparen tot een anderen keer.
Het concert begon met een Rondo graziozo van Fürstenau. De ölkonoom had in zijn jeugd werkelijk Fürstenau kunnen spelen. Maar met de jaren had er zich over zijn spel een sluier gelegd en de vingers waren zoo dik en stijf, dat hij ze rechtop hield, wanneer hij speelde.
Jörgen Tambur speelde zijn partij met smaak en discretie, terwijl hij met gedempten trommelslag het geheel overstemde als de trillers, en loopjes van den ölkonoom enkel speeksel en wind werden, maar de oude Schirrmeister accompagneerde naar zijn eigen idee.
Hij moest tamelijk diep gezonken zijn, om aan deze trio's deel te nemen; ondertusschen speelde hij in zijn woede en schaamte zulk een wild accompagnement, dat de zalige Förstenau zeker moeilijk zijn vreedzaam Rondo graziozo herkend zou hebben.
Toen ze eenmaal op dreef waren, gleed Puppelene door de deur, en een oogenblik later kwamen een paar jongelui binnen, die er uitzagen als een paar jonge handwerkslieden of zoo iets. De een was eenoogig en Loppen wist, dat hij blikslager was; de ander daarentegen was een nieuwe, jonge kerel, die direct begon haar het hof te maken. Else kon niet meer